God: geen koekenbakker, wel pottenbakker
GOD: GEEN KOEKENBAKKER, WEL POTTENBAKKER
Onder de wat provocerende titel ‘God als koekenbakker’ verscheen het nieuwste deel in de serie ‘Om het levende Woord’. De artikelen in deze boekenreeks, waarvan elk jaar een deel verschijnt, komen immer merkbaar uit de traditie die geïnspireerd is door Frans Breukelman, met daarachter K.H. Miskotte en Karl Barth. Dit nummer wil, zoals de ondertitel zegt, uitleggen ‘waarom schepping geen natuur is’. De identificatie van schepping en natuur vindt volgens de auteurs plaats bij zowel orthodoxe gelovigen, als vrijzinnigen en atheïsten. Hoe verschillend ze ook over de werke-lijkheid denken, ze menen steeds dat schepping hetzelfde is als natuur. Dit bleek ook weer in de discussies in het Darwin-jaar 2009 over evolutie, schepping, Intelligent Design en creationisme.
Volgens de auteurs van deze bundel is de identificatie van schepping en natuur echter het onderliggende probleem. Zodra deze wordt losgelaten, zijn de andere discussies gemakkelijk op te lossen. En, zo menen zij, volgens de Bijbel is schepping iets anders dan natuur. Leermeester Breukelman legt dit uit in het essay waarmee de bundel opent, over de tweede scheppingsdag.1 Mirjam Elbers zet vervolgens Karel Deurloo en Gijsbert van den Brink tegenover elkaar (p. 23-34). Deurloo heeft geschreven over het Bijbelse scheppingsbegrip, in het vierde deel van zijn ‘Kleine Bijbelse Theologie’.2 Daarbij volgt Deurloo het spoor terug: niet van Genesis naar Paulus, maar van Paulus naar Genesis. Dat doet hij omdat vanuit Paulus het gemakkelijkst duidelijk gemaakt kan worden dat de theologie en de natuurweten-schap het niet over hetzelfde hebben als zij het hebben over ‘schepping’ en ‘natuur’. Hij laat zien dat het thema schepping veel vaker aan de orde is dan het bekende Genesis 1, bijvoorbeeld ook in de wijsheidsliteratuur (Spreuken, Job), de Psalmen en de profeten (Jesaja). Dan blijkt ook dat schepping niet zozeer een bepaalde toestand is, maar allereerst een daad, niet van een Zeer Intelligent Wezen (waar het Intelligent Design toe verlokken wil), maar van de God van Jakob en Jezus, de Bevrijder. Schepping is zelf al een vorm van bevrijding (Jesaja) en wacht tegelijk nog op de volkomen bevrijding (Romeinen 8).
In dezelfde tijd dat Deurloo zijn Bijbelse scheppingsleer publiceerde, hield Gijsbert van den Brink zijn oratie bij de aanvaarding van zijn ambt van bijzonder hoogleraar te Leiden.3 Daarin ging hij in op artikel 2 van de Nederlandse geloofsbelijdenis: ‘Wij kennen God door twee middelen. Ten eerste door de schepping, onderhouding en regering der gehele wereld; overmits deze voor onze ogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen als letters zijn. […] Ten tweede geeft Hij zichzelf ons nog klaarder en volkomener te kennen door Zijn Heilig en Goddelijk Woord’. Van den Brink wil dit artikel, dat sinds Barths radicale kritiek op alle natuurlijke theologie een kwijnend bestaan geleden heeft, weer nieuw leven inblazen en gebruiken in het kader van een hedendaagse apologetische theologie. De theo-logie moet de natuur voluit erkennen als een zelfstandige bron van godskennis en zo ook gebruiken in discussie met huidige natuurwetenschappelijke theorieën.
Nadat Elbers deze posities tegenover elkaar gezet heeft, gaat Rinse Reeling Brouwer in op één argument van Gijsbert van den Brink, namelijk dat bij Calvijn deze twee zelfstandige bronnen van godskennis te vinden zouden zijn. Het gaat te ver om dat hier verder uit te werken, maar mijns inziens heeft Reeling Brouwer op dit punt het ongelijk van Van den Brink wel aangetoond. Wel was het mijns inziens beter geweest als Van den Brink zelf in deze bundel had mogen reageren op de kritiek die hij krijgt.
Het artikel van Reeling Brouwer is wat mij betreft het interessantste stuk uit deze bundel, ook omdat het gebaseerd is op precies onderzoek. Helaas hebben sommige andere stukken een hoog ‘grote stappen snel thuis’ karakter. De auteurs zijn ook niet altijd even zeer in gesprek met andere theologische richtingen; zij schreven soms wat al te sterk vanuit hun eigen inspiratie. Als ze wel in gesprek gaan, is de toon soms wat boos en onzakelijk, zoals Alex van Ligten die reageert op de inaugurele rede van Ellen van Wolde (p. 135-140). Over het algemeen zou het wat mij betreft zowel qua vorm als qua inhoud wat preciezer moeten.
De centrale stelling van het boek, ‘dat schepping geen natuur is’, lijkt mij wel een noodzakelijke en belangrijke aanvul-ling op het scheppingsdebat. Ik denk dat men wel gelijk heeft dat ‘schepping’ in de Bijbel niet hetzelfde is als natuur. Scheppen is meer een daad van bevrijding en bescherming, dan dat zij bestaat in het vormen van de ons zichtbaar omringende orde. De taal die de schepping bezingt, is meer de taal van het lied dan van de descriptie.
Toch vind ik dat men een beetje doorschiet naar het tegendeel. Tegenover een identificatie van schepping en natuur, geloof en wetenschap, wordt een scheiding gezet. Dat heeft mijns inziens ook geen Bijbelse grond. Ik zou zeggen dat schepping óók natuur is, en tegelijk meer dan dat. De positie die schepping opvat als natuur heeft óók een Bijbelse grond, maar die kom je niet op het spoor door de betekenis van de Bijbelse woorden voor ‘scheppen’ e.d. na te gaan. Ik denk aan het beeld van God als pottenbakker of boetseerder. God is volgens de Schrift geen koekenbakker5, maar wel een pottenbakker4 (Jeremia 18, Romeinen 9:21). In dat beeld wordt een aantal dingen in elkaar getrokken. Schepping wordt nauw verbonden met voorzienigheid. Dat doen de auteurs in deze bundel ook. Maar in het beeld van de pottenbakker komt tevens de hele werkelijkheid onder een soevereine God te staan. Na het lezen van deze bundel, kan de vraag opkomen: als natuur geen schepping is, wat heeft ze dan met God te maken? De natuur is toch ook geen neutrale instantie? Zij bestaat toch ook niet los van God? Het beeld van de pottenbakker biedt ruimte om de hele werkelijkheid, inclusief wat we natuur noemen, op God te betrekken, zonder dat we in het harmonieuze beeld van het schone boek met de letters terechtkomen. De natuur is verrukkelijk en verschrikkelijk, vol intelligent design en vol stupid design, en in dat alles gaat God ‘zijn ongekende gang, vol donkre majesteit, die in de zee zijn voetstap plant en op de wolken rijdt.’ (William Cowper) Dan biedt deze wereld geen bodem voor een natuurlijke theologie, maar er is ook geen ruimte om God alleen te verbinden met bevrijding. Ook dan is er weer harmonie in het gods- en wereldbeeld. Ik kan dat niet goed volgen. Juist als je God als Schepper ziet en de wereld als schepping, is er geen ruimte meer voor harmonie, voor systeem. Zolang we het over Schepper en schepping hebben, is het raadsel dominant. Er is ook de Leviathan ‘die Gij gemaakt hebt, om mee te spelen’ (Ps. 104). Daarom kan ik mij aan de Schepper ook niet overgeven. Ik kan hooguit noodgedwongen voor Hem buigen, zoals Job uiteindelijk moest doen. Pas waar Jezus leert de Schepper Vader te noemen, krijgt de Pottenbakker het gezicht waar ik mij aan wil overgeven.
Een scheppingsleer die deze spanningen in zich opneemt, heb ik noch bij Van den Brink, noch in de hier besproken bundel gevonden, al zijn er in het opstel (en het proefschrift) van Ph. L. Krijger over het tragische in de schepping aanzetten toe te vinden (105-112). Evenwel kan deze bundel heel goed dienst doen om, persoonlijk of in een kring, als predikant, theoloog of gemeentelid, de vragen van schepping en natuur nog eens goed te overdenken.
Willem Maarten Dekker
Mirjam Elbers e.a. (red.), God als koekenbakker. Waarom schepping geen natuur is, (Om het levende Woord 19), Kampen: Kok 2010
1 Inmiddels zijn Breukelmans complete ‘Ouvertures van Genesis’ verschenen, onder redactie van H. van Capelleveen en D. Bargerbos, als deel I/3 van de Bijbelse Theologie (Kampen: Kok 2010).
2 K. Deurloo, Schepping – Van Paulus tot Genesis, Kampen: Kok 2008.
3 G. van den Brink, ‘Als een schoon boec. Achtergrond, receptie en relevantie van artikel 2 van de Nederlandse geloofsbelijde-nis’. (Uitgave Universiteit Leiden)
4 Deze uitdrukking, de titel van de bundel, is ontleend aan een interview met Joop Goudsblom, waarin hij ingaat op een artikel van Gijsbert van den Brink. Als Van den Brink beweert dat ‘de zin van al het kwaad in de schepping’ pas duidelijk zal worden aan het einde der tijden, zoals ook pas bij het bakken van de cake duidelijk wordt waar alle ingrediënten voor dienen’, dan zegt Goudsblom: ‘God als koekenbakker. Geleerd geleuter…’ (zie de bundel, p. VIII)
5 Voor een analyse van de teksten in dogmatisch perspectief, zie A. van de Beek, Waarom?, Nijkerk 1984, 103-118.