Waar het nu op aankomt? Predikant zijn in een seculiere tijd
WAAR HET NU OP AAN KOMT? Predikant zijn in een seculiere tijd
Na lang nadenken over de vraag waar het ‘nu’ op aankomt in het predikantschap, ben ik tot de conclusie gekomen dat deze vraag ons op het verkeerde been zet. Het woordje ‘nu’ suggereert dat het predikantschap nu in ieder geval niet meer hetzelfde kan zijn als het geweest is. Dat is inderdaad de sfeer die naar voren komt uit de recente protestantse bezinning op het predikantschap. Voor mij is het een teken aan de wand dat vergelijkbare discussies in de Rooms-katholieke kerk over het priesterschap niet voorkomen. Hoewel de crisis daar niet minder groot is, roept deze niet de heftige vragen op die in de protestantse kerken spelen. Dat komt denk ik omdat de Rooms-katholieke kerk een werkelijke verworteling in een traditie kent en haar eigen traditie vertrouwt. Als het priesterschap echt iets is, kan het wezenlijk niet veranderen.
Van dit roomse rusten in de theologie en de traditie kunnen wij leren. Niet onze onmacht om te zeggen waar het nú op aankomt, maar ons gebrek aan verworteling in een toegeëigende traditie is het probleem. Ik heb zelf niet het idee dat ik vandaag op een echt andere manier predikant moet zijn dan de generaties voor mij. Als het ambt van predikant ooit echt iets geweest is, dan kan het vandaag slechts weer iets zijn, als het zichzelf vanuit zijn eigen oorsprong opnieuw kan hervinden.
Het gaat er voor mij dus meer om dat we als beroepsgroep opnieuw ontdekken waar het oorspronkelijk in het predikantschap om begonnen is. De seculiere tijd waarin wij leven vraagt niet om een nieuw predikantschap, maar om een kritische herlezing van onze traditie, zodat duidelijk wordt hoe we verder moeten.
Wat mijns inziens in onze tijd vergeten is, is dat het predikantschap wezenlijk een onbehaaglijk ambt is, omdat het heel tegendraads in de wereld staat. De kerk en de theologie zelf hebben een ontmanteling van het predikantschap teweeg gebracht, waarbij het ambt gefunctionaliseerd werd en niet meer werkelijk als ambt werd opgevat. Daarmee hebben we zelf de comfortzone gecreëerd van een aanpassing aan de moderniteit met haar functionele denken. Uit deze zelf gecreëerde comfortzone moeten wij nu weer stappen naar de onbehaaglijkheid van het echte ambt. Die onbehaaglijkheid moeten we niet verbergen, maar opmerken als iets dat wezenlijk is. Gemakkelijk kan een beraad ertoe leiden dat wij ons als predikanten weer opnieuw behaaglijk voelen in ons werk. Onbewust kan dat verlangen ons beraad zelfs sturen. Maar het onbehaaglijke hoort tot het wezen van het predikantschap. Het gaat dan alleen om een veel theologischer onbehaaglijkheid dan wij vaak ervaren.
Ik wil in het vervolg een en ander illustreren aan de hand van de figuur van Mozes. Dat zegt natuurlijk veel over mijn visie op het predikantschap. In Mozes culmineert wat de latere (calvinistische) traditie het profetisch, priesterlijk en koninklijk ambt noemt en waarin volgens de catechismus iedere christen door het geloof deelt1. Van dit (drievoudig) ‘ambt aller gelovigen’ doe ik in het vervolg helemaal niets af. Het probleem ermee is alleen, dat het nauwelijks nog leeft in de gemeente. Ook de hermeneutische lijn die het priesterschap verbindt met het ambt van diaken, het koningschap met het ambt van ouderling en het profetisch ambt met het predikantschap, heeft zijn waarde. Maar de ambten van ouderling en diaken zijn helaas bijna overal helemaal gefunctionaliseerd. Het is daarom vandaag de dag nodig het ambtelijke van het predikantschap te benadrukken, in een poging ‘te redden wat er te redden valt’ – zodat daarna de ambten van ouderling, diaken en ‘alle gelovigen’ ook weer herontdekt kunnen worden.
Aan de figuur van Mozes is in de eerste plaats te zien dat het onbehaaglijke wezenlijk bij het ambt hoort. Dit heeft niet alleen te maken met de persoonlijke incompetentie die hij ervaart. Het heeft ook te maken met zijn zeer eenzame positie tussen God, het volk, en de farao. De aanwezigheid van God is in het boek Exodus vooral afwezigheid.2 Er is geen directe relatie meer tussen God en zijn volk. Voor het volk is God alleen aanwezig in Mozes, de middelaar. Deze afwezigheid van God maakt Mozes eenzaam en maakt zijn ambt tot een juk. Hij moet zelf de representant zijn van een God die Hem geroepen heeft, maar die verder nergens tastbaar aanwezig is. Hij verliest het altijd van de religie van Egypte, die ook de Israëlieten in het bloed zit. Mozes voelt de absurditeit om alleen te leven van een woord.
Ook tegenover de farao voelt Mozes het juk en de eenzaamheid van het ambt. Als hij tot de farao gezonden wordt om te vragen het volk te laten gaan, zegt God er alvast bij: ‘Je moet wel spreken, maar Hij zal niet luisteren.’3 Mozes’ spreken kan dus slechts de bevestiging zijn dat de boodschap niet gehoord wordt. Dat maakt hem nog eenzamer. Maar het is wel heel wezenlijk voor waar het ook vandaag over gaat. Het predikantschap is in de eerste plaats het predik-ambt. Het is voortdurend met heel je lijf en ziel instaan voor het absurde bericht dat Evangelie heet, in het besef dat deze verkondiging alleen maar kan bevestigen wie God heeft uitverkoren en wie niet. Ook de uitverkiezing is dus een woord dat opnieuw gemunt moet worden. Wij zijn gezonden om te bevestigen dat wie niet horen, niet horen, en wie wel horen, wel horen. Zoals Jezus ook bevestigt in zijn toelichting bij de gelijkenissen (vgl. Matth. 13:13 en parallellen).
Dit besef geroepen te zijn en alleen te kunnen bevestigen dat de farao niet hoort, staat in het boek Exodus onder het besef dat God volkomen soeverein handelt. Zelfs de verharding en het niet-horen valt onder zijn bestuur. Dat haalt er paradoxaal genoeg ook de angel uit. Alles is heel kwetsbaar en eenzaam, maar de prediker is tegelijk heel ontspannen, zelfs onbezorgd, omdat er een heel scherp onderscheid is tussen wat mensen doen en wat God doet. De kerk is niet ons bedrijf, maar Gods werk. Laat Hem ervan maken wat Hem goeddunkt. Dat geldt ook voor de secularisatie. Als God de kerk geplant heeft, mag Hij haar ook uitrukken. Dat impliceert geen harde onverschilligheid. Mozes is ook de priester, die als het moet tegenover God staat en voor het volk pleit. Maar hij confronteert God dan met Zijn verantwoordelijkheid, hij blijft ook dan helemaal denken vanuit God. ‘Het is úw volk.’ Dat houdt hem bij alle inspanning ontspannen.
In dit alles is voor Mozes het besef een geroepene te zijn, van heel groot belang. Zijn roeping is de oorsprongservaring die hem draagt. Zo is ook het besef van roeping voor het predikantschap vandaag van enorm belang. Juist omdat het gedragen zijn door een samenleving, een algemeen godsgeloof en een traditie in hoge mate weggevallen is, is het ambt weer bijna net zo eenzaam geworden als het voor Mozes was en een roepingsbesef noodzakelijk.
Mozes is echt een middelaar, iemand in wie haast tastbaar het heil van God bemiddeld wordt. Hij is in die zin zelf de aanwezigheid van de afwezige God. Ook dat lijkt me voor het predikantschap heel wezenlijk. Het ambt is een sacramentele grootheid, het is een, zo niet dé bemiddeling tussen God en de mensen. Mijns inziens zit dit heel diep ook in de reformatorische traditie. Daarom ben ik het ook niet eens met Taylor’s analyse van de Reformatie als een moment in de ‘excarnatie’.4 Jezus zegt tot de zeventig die Hij uitzendt: “wie u hoort, hoort Mij, wie u verwerpt, verwerpt Mij”5. Predikant zijn in een seculiere tijd is de absurde moed hebben om deze tekst volledig op het ambt van predikant toe te passen.
Dit alles neemt niet weg dat ik goed besef dat de Othello-figuur, om met Taylor te spreken6, ook onder ons leeft, en ook in mij. De erosie van alle klassieke taal rond het ambt ken ik zelf ook. Ik bedoel niet het ambt te verheffen tot in een onaantastbare hoogte, laat staan de ambtsdrager. Uiteindelijk faalt ook Mozes en mag hij het beloofde land niet in. Uiteindelijk is God de enige en volstrekt eenzame figuur die de geschiedenis draagt. Daarin zie ik de gestalte van de gekruisigde Christus. Het kruis breekt alle ‘hoge’ ambtstheologie. Het gaat mij bij het eerherstel van het ambt niet om macht of hoogheid, maar om het spirituele besef geroepen te zijn om de aanwezigheid van de afwezige God te verbeelden. Iets dat de persoon niet kan, maar waar het ambt hem of haar in zet.
Willem Maarten Dekker
1 Heidelbergse catechismus, zondag 12.
2 Voor een uitleg van het boek Exodus, geconcentreerd op het punt van de aan- en afwezigheid van God, zie mijn opstel ‘Exodus. Hoe is God aanwezig?’, in: De Thora. Vragen naar het Woord 1, Gouda 2011.
3 Exodus 3:19 e.a.
4 Charles Taylor, A Secular Age, 613-615. Met ‘excarnatie’ bedoelt Taylor dat (onder meer) in de Reformatie een over-intellectualisering en overdisciplinering van het religieuze en ethische domeine plaatsvindt. Het staat tegenover ‘incarnatie’.
5 Lk. 10:16.
6 Charles Taylor, A Secular Age, 567-568.