De wapenrusting van de christen

III

Maar wat heeft dat met elkaar te maken: de toekomstige strijd van de christen en de toerusting daarvoor, waarover de Bijbel spreekt – en de oorlog en de oorlogs- |25| bewapening, die vandaag onze gedachten – en niet alleen onze gedachten – in beslag nemen? Op die vraag moeten we nu nog antwoorden.

Laten we voor alles dit vaststellen: ook de huidige oorlog hoort bij de noden, opgaven en confrontaties van de tijd die nog niet de eindtijd is, maar de tijd van het goddelijke geduld, die ons met het oog daarop gegeven is dat wij de wapenrusting van God aantrekken voor de grote strijd van de eindtijd. Deze oorlog hoort bij de strijd om het bestaan; hij hoort op zijn eigen manier ook bij ‘de goede strijd van het geloof’ [1 Tim. 6:12]. Maar als zodanig hoort hij nog bij de voorbereiding voor die grote, de beslissende strijd. Het gaat in de huidige oorlog om belangrijke levensvragen, maar nog niet om zijn of niet-zijn, nog niet om de eeuwige zaligheid of verdoemenis. Deze oorlog kan voor de komende decennia of ook eeuwen oneindig veel betekenen; maar hij zal zeker geen laatste onherroepelijke onveranderlijke beslissing ten goede of ten kwade brengen. Er zullen nog wel meer dergelijke oorlogen op aarde moeten zijn. En al zou het de laatste oorlog zijn, toch zou hij daarom in het hier en nu nog niet de laatste nood en angst zijn. Na deze zullen er andere tijden zijn en andere noden, opgaven en confrontaties: andere gelegenheden om de wapenrusting van God aan te trekken. Hoe ernstig de huidige dag ook is, het is nog niet de jongste dag. /139/ – Het is een troost dat te weten. Deze oorlog kan een zware tijd voor ons worden, misschien ook een verschrikkelijke tijd. Maar hij zal ons zeker niet kunnen verhinderen om dat ene te doen, wat altijd noodzakelijk is: de wapenrusting van God aan te trekken voor de strijd van God aan het einde der dagen. Deze oorlog kan heel anders |26| aflopen dan wij hopen en wensen. Maar hij kan ons de hoop op de overwinning in die laatste oorlog beslist niet afnemen. Het is nog genadetijd, ook midden in deze oorlog: daar mogen we nog gebruik van maken. Maar het betekent natuurlijk ook een waarschuwing, te weten dat de huidige dag nog niet de jongste dag is. Dit onderscheid moet ons namelijk bewaren voor de hoogmoed en verbeelding om in deze oorlog iets als een heilige oorlog te zien, een kruistocht, waarin de legers van het licht de zaak van God tot overwinning hebben te voeren. Hoezeer zouden we onszelf dan in allerlei opzichten bedriegen en welke teleurstellingen zouden onvermijdelijk ons deel zijn, ook wanneer alles naar onze maatstaven nog zo goed zou eindigen! Er is maar één heilige oorlog en dat is ook deze oorlog zeker nog niet. Wij zullen de zaak, waarom het vandaag gaat, niet nuchter en niet deemoedig genoeg kunnen bekijken en behandelen als een in onze zeer menselijke handen gelegde zeer menselijke zaak. – Maar deze troost en waarschuwing kunnen niet betekenen, dat de huidige oorlog en de eindstrijd van de jongste dag niets met elkaar te maken hebben, zodat het de christen toegestaan of zelfs opgedragen zou zijn, de zaak waar het in de tegenwoordige oorlog om gaat aan andere mensen over te laten. Want waarom is er in alle tijden – en vandaag op zo’n bijzondere manier – oorlog en kinken er wapenkreten in de wereld? Werkelijk niet zomaar, maar omdat de dingen van deze wereld altijd en zo ook in onze tijd die jongste dag tegemoet ijlen als alle beken en rivieren naar de |27| zee [Prediker 1:7]. Zij is de wereld waarin de mens-geworden Zoon van God verworpen en aan het kruis geslagen werd, maar door de kracht van God op de derde dag werd opgewekt uit de dood. En het is toch juist deze bloedige strijd van de duisternis met het licht, die op de jongste dag tijdens die laatste opstand van de Boze nog een keer geweldig zichtbaar zal zijn, maar uiteindelijk nog geweldiger en definitief verslagen zal worden. De vrucht die dan /140/ rijp zal zijn, is als zaad al midden onder ons. Zulke noodzakelijke tegenstellingen en beslissingen zoals die van de huidige oorlog zouden zich niet bij ons voordoen; er zou om het leven en om hetgeen meer waard is dan het leven, de waarde ervan, om een beetje recht op orde en vrijheid in de wereld niet zo bitter gestreden worden zoals vandaag de dag (bij alle relativiteit van deze goede dingen en bij alle twijfelachtigheid van deze onderneming) nodig is, wanneer de wereld niet vanuit haar einde bestemd zou zijn tot een toneel van voorlopige, menselijke tegenstellingen en beslissingen waarin zich het vreselijke gevaar, maar ook de wonderbaarlijke triomf van de oorlog van de Messias op de jongste dag aankondigt. Aankondigt, maar dan toch: aankondigt! Oorlog en oorlogstaal horen bij deze aankondiging. Zij zijn niet de enige schaduwen en geboorteweeën, die vooraf moeten gaan aan de toekomstige openbaring en ontvouwing, maar ook aan de ontmaskering en liquidatie van de Boze, maar ze zijn het wel degelijk. Jezus Christus zou niet gekruisigd en opgestaan zijn als het anders had kunnen zijn. Omdat christenen mensen zijn die hun tijd, ook de huidige oorlogstijd, ervoor mogen en moeten gebruiken om de |28| wapenrusting van God aan te trekken zullen zulke aankondigingen juist hun niet vreemd voorkomen. Juist zij zullen zich niet verwonderen over die schaduwen en geboorteweeën, uitgerekend zij zullen zich niet verbergen voor het teken van het einde, en zich niet aan de verantwoordelijkheid voor de zorgen en opgaven die deze met zich mee brengen kunnen onttrekken. Getroost en gewaarschuwd door het hun geschonken vooruitzicht op het einde en dus ook ten diepste nuchter en deemoedig, zullen zij de eersten zijn om ook de huidige oorlog in zijn hele menselijkheid serieus te nemen. Dat zij nu de wapenrusting van God aantrekken en al aangetrokken hebben voor die oorlog is daaraan af te lezen en te bewijzen, dat zij onbevreesd, nuchter en deemoedig hun aandeel ook aan deze huidige oorlog op zich nemen. Hoe zou dat ook anders zichtbaar kunnen worden en blijken? Toch niet zo dat zij de kop in het zand steken zoals de struisvogel doet wanneer die de jager aan ziet komen.

Een tweede constatering: we hebben in de huidige oorlog op een menselijk gestelde vraag menselijk te antwoorden. Het is /141/ een moeilijke vraag en het antwoord is nog moeilijker. Maar we staan ook vandaag nog niet voor die voor ons onmogelijk te beantwoorden vraag van de grote verleider[23] en verzoeker. Tegen de on-geest, die in deze oorlog de vijand is, kan met menselijke geest gestreden worden, en tegen zijn geweld kan en moet – omdat hij zelf het nu op menselijk geweld wil laten aankomen – met menselijk geweld gestreden worden. De voor ons onoverwinnelijke macht van het antigoddelijke en on- |29| menselijke die eens, zich beroepend op het recht en het gericht van God, zich tegen ons zal verheffen is in de huidige oorlog nog niet aan de orde. Ook dat is bovenal: troost. Er is geen aanleiding om tegenover de huidige vijand in een soort huiverende bewondering te verzinken, om vervolgens de handen in de schoot te leggen en hem zijn gang te laten gaan. Er is veelmeer reden tegenover hem zo te handelen als wij tegenwoordig de Finnen op een voorbeeldige manier zien doen: te bidden en te werken – ook te werken, wat in dit geval helaas moet betekenen: te schieten. Nog is het daarvoor niet te laat. Wanneer namelijk datgene zal gebeuren wat in Openbaring 20 beschreven wordt, wanneer eenmaal de Satan, het beest uit de afgrond en de valse profeet nog een keer ‘voor een korte tijd’ (Openb. 20:3) losgelaten zullen zijn, dan zal dat toch nog een veel indrukwekkender gebeuren zijn dan het hele krachtenspel dat vandaag vrede voorlopig onmogelijk heeft gemaakt. Dan zal het zeker voor al het werken en schieten, dan zal het zelfs voor bidden te laat zijn. Dan zal het klinken: ‘Met onze macht is ’t niets gedaan!’[24] Maar juist met deze vijand hebben wij nu nog niet te maken. En juist daarom is het voor dat alles vandaag nog niet te laat, maar kan en moet er met onze macht nog iets gedaan worden. Er klinkt natuurlijk ook nog weer een waarschuwing in dit onderscheid door. Ik las in een onlangs gehouden toespraak van de rector van de Joodse universiteit in Jeruzalem de bewering dat de man, die men met naam en toenaam als de eigenlijke schuldige aan deze oorlog pleegt te noemen, een vleeswording van de duivel is.[25] Je kunt |30| begrijpen dat juist een jood zo kan spreken. Maar wij zouden als christenen er niet goed aan doen deze bewering over te nemen. Je overdrijft dan en dat mag ook vandaag niet gebeuren. Je geeft die man er teveel gewicht mee en je vergeet vooral dat wij geen inzicht hebben in het handelen van God /142/ – ook door en aan hem – en dat dat handelen in ieder geval nog niet afgesloten is. Wat weten wij uiteindelijk over hem behalve dan dat Jezus ook voor hem gestorven en opgestaan is en dat wij ook voor hem en juist voor hem te bidden hebben? Het is genoeg wanneer wij het daarover eens zijn dat wij in deze man, in al zijn medestanders en in allen die door hem verleid zijn en door hem geregeerd worden, met de arme slachtoffers van een zeer reële, maar toch heel menselijke on-geest te maken hebben. Met deze troost en deze waarschuwing is nu evenwel weer niet gezegd dat wij de vijand en de dreiging die er van hem uitgaat licht moeten opvatten. Want hij is dan wel niet de Boze die op de jongste dag zal opstaan om de eindstrijd aan te gaan, hij is toch duidelijk de aankondiging van zijn komst, en hij zou er niet kunnen zijn zonder de Boze van de jongste dag. Het is niet voor niets dat, wanneer een dergelijke on-geest weer eens zijn intrede doet in de geschiedenis van de mensheid, wanneer dan na vele succesrijke pogingen tot misleiding plotseling of geleidelijk zijn tirannieke karakter, zijn moorddadige natuur duidelijk wordt, wanneer dan om hem heen grote verlegenheid bestaat, omdat alle voorlopige menselijke middelen tegen hem niet werken, dat dan snel of langzaam het besef doordringt dat het huis brandt, dat de patiënt doodziek is en dat er iets radicaals voor hem en dus tegen de on-geest |31| moet worden gedaan. Het is nooit toevallig dat de mensen, wanneer zij weer eens in een werkelijk wanhopige situatie terechtkomen het slechte moeten kiezen om erger te voorkomen, dat ze zich omwille van een dergelijke on-geest moeten bewapenen en elkaar op leven en dood bestrijden. Dat dat nodig kan zijn heeft alles te maken met de werkelijkheid van de Boze aan het einde der tijden. Het is duidelijk de aan die eindstrijd voorafgaande en door de macht en het recht van de Boze voorbereide en bewerkte misleiding die dan aan het werk is. Anoniem of vaker nog onder allerlei onopvallende, soms ook juist klinkende menselijke namen, verwachtingen, gedachtegangen, interesses en aspiraties verbergt hij zich nu en is toch ondergronds al met dat werk bezig dat ons dan in grandioze volkomenheid zal bedreigen. Wanneer het dus waar is dat de mensen die zulke situaties als die van deze oorlog scheppen, arme mensen zijn, over wie een Godsoordeel te vellen /143/ en te voltrekken ons absoluut niet toekomt – wanneer het misschien waar is, dat juist de hoofdverantwoordelijke voor deze oorlog eenvoudigweg een zieke man is –[26] dan is het toch ook waar, dat je zulke mensen niet eenvoudigweg hun gang kunt laten gaan, dat hun een halt toegeroepen wordt, wanneer zij eenmaal als slachtoffer en toch ook als instrument van de verleiding herkend zijn, dat zij zonder angst en met alle middelen tegengehouden moeten worden. Het gaat er niet om hen te oordelen en te straffen. Zij zijn in Gods hand. Maar je kunt niet, terwijl je ervan weet, bij je volle verstand je medeplichtig maken aan hun verleiding, aan hun leugens en hun onrecht, |32| doordat je hen laat geworden. Je moet ook weerstand bieden aan de voorbodes van de Boze. Hoe zouden christenen aan de oproep om voor de jongste dag de wapenrusting van God aan te trekken vandaag gehoor kunnen geven wanneer zij niet bereid zouden zijn de confrontatie met de vijand die zich nu menselijk voordoet nu net met menselijk, en wel serieus, met goed en bloed[27] gepaard gaand verzet aan te gaan? Een christen is een mens die met opgeheven hoofd het laatste oordeel tegemoet treedt. Hoe zou zo iemand zich vandaag afzijdig kunnen houden, hoe zou hij het voorlopige oordeel dat nu van ons gevraagd wordt uit de weg kunnen gaan? Juist omdat hij getroost en gewaarschuwd is door het weten van het verschil tussen de laatste vijand en de huidige vijand, weet hij ten overstaan van de vijand van nu hoe te kiezen en te beslissen, weet hij hem moedig aan te pakken.

Wij sluiten af met een derde constatering: zoals de huidige oorlog een menselijke oorlog is en de vijand om wie het vandaag gaat een menselijke vijand is, zo zijn ook de middelen, die wij vandaag in deze zaak nodig hebben, menselijke middelen die niet te vergelijken zijn met de heerlijkheid van de wapenrusting van God. Het is met al dat vreselijke wapentuig dat, om deze oorlog te voeren, vandaag overal opgesteld en uit de hele wereld vandaan gehaald worden, werkelijk iets heel anders dan met dat wapen van God – de waarheid, de gerechtigheid, het geloof, het Woord en de Geest – dat in de messiaanse oorlog /144/ op de jongste dag onze bescherming en ons verzet zal zijn. Dat geldt evenwel toch ook voor de grote morele |33| inspanning, die nu overal geleverd moet worden en geleverd wordt, ook voor wat men bij ons de ‘geestelijke verdediging van het land’[28] noemt, en toch ook voor de religieuze steun en hulp die men prijzenswaardig tegenwoordig probeert in de volkeren en ook in ons volk vast te houden en opnieuw te geven. Wij bevinden ons met dat alles heel duidelijk op menselijk terrein en dat betekent ook: in de sfeer van dwalen, zonde en dood. Wij hebben in dat alles niet de schone en ook niet de sterke handen die wij op de jongste dag zullen hebben, omdat God zelf dan onze onreinheid zal bedekken, onze zondigheid goed zal maken en voor ons zal strijden. Ik zeg het nog een keer: oorlog onder mensen is een verschrikkelijk iets. En het is ook een zwak iets. Want hoe gering zijn de waarborgen en verbeteringen die wij onszelf en dan ook nog maar alleen in het hier en nu met deze laatste en wanhopige middelen waartoe mensen besluiten om die in te zetten kunnen verschaffen. En bovendien tegen de eigenlijke vijand, de vijand van de jongste dag zouden wij met heel onze materiële, geestelijke en religieuze uitrusting van vandaag vergeefs strijden. Voor die strijd zal alleen de wapenrusting van God goed genoeg zijn. Ook dat is troost. Wij mogen ons, ondanks alle gruwelijkheid en ook ondanks alle zwakheid bij alles wat tegenwoordig kan en moet gebeuren, daarin verheugen dat heel ons oorlogsgebeuren zijn tijd heeft en eenmaal afgelopen zal zijn, en dat wij er op dat moment anders en beter voor zullen staan dan nu. Wij mogen ons in de huidige toestand, waarin wij ons niet beter dan zo weten te helpen, wel verheugen op de toestand waarin God ons allen op zijn volmaakte |34| manier zal helpen. Maar hier is natuurlijk ook nog een waarschuwing op zijn plaats. The British War Blue Book over het uitbreken van de huidige oorlog sluit af met de mooie woorden: ‘May God defend the right!’[29] ‘Moge God het recht verdedigen!’ Nu, dat zal God als Heer en Heerser ook van de tegenwoordige wereldgeschiedenis onder alle omstandigheden doen. Ook het gebeuren in onze dagen zal in elk geval een teken van zijn dag en dus van zijn komen moeten zijn. En wie deze oorlog niet heeft gewild en alles wat menselijk mogelijk is heeft gedaan om die te vermijden, maar wie nu ook eerlijk vastbesloten en bereid is van zijn kant /145/ te wagen wat gewaagd moet worden, die mag God zo aanroepen. Heel helder is ook de slotzin in het zeer instructieve boek van Winston Churchill: ‘Who can doubt, that all will come right, if we persevere to the end.’[30] ‘Wie kan eraan twijfelen, dat alles goed zal komen, wanneer wij volhouden tot het einde.’ Maar omdat onze wapenrusting voor deze oorlog een heel andere is dan die van God zullen wij ons moeten realiseren: ‘Alles zal weliswaar goed komen’, want God zal vast en zeker zijn recht, maar Hij zal niet vanzelfsprekend ons recht, of wat wij daarvoor houden, Hij zal niet vanzelfsprekend onze Zwitserse grenzen, onze vrijheid en neutraliteit verdedigen. Hij is aan geen vlag gebonden. Hij kan zijn recht in de geschiedenis van de wereld ook zo doorzetten dat Hij de vermeende of werkelijk slechte zaak, vandaag dus deze on-geest tegen wiens heerschappij wij ons onder alle omstandigheden en tot het einde moeten verzetten, heel lang wijd en zijd laat overwinnen en triomferen. God kan ons in |35| het tonen van het gebeuren van onze tijd meer over de macht van de duisternis en minder over zijn eigen macht over de duisternis willen te kennen geven dan ons lief is. Hij kan daarin juist hem die de betere zaak vertegenwoordigt onder zijn gericht willen plaatsen en tot boete willen oproepen. Een enkele blik op de onzuiverheid en machteloosheid van onze menselijke wapenrusting moet ons ervoor waarschuwen om de genade, waar wij om mogen bidden, niet als ons recht te beschouwen. God is niets aan ons verplicht, maar wij zijn in alles God schuldig. Wij moeten, nee, wij mogen bereid zijn om het in deze gehoorzaamheid uit te houden, maar met het oog daarop dat we God ook dan eren en liefhebben, wanneer Hij in de bijzondere aangelegenheid van deze oorlog niet voor ons zou zijn, maar ergens in een bitter einde tegen ons zou zijn: met de bedoeling dat Hij op de jongste dag des te meer en dan pas werkelijk zal zijn die Hij voor ons is. Maar nu geldt ook hier dat een dergelijke troost en vermaan daarin zin en kracht hebben dat wij hier en nu al de wapenrusting van God mogen en moeten aantrekken. Juist daarom kunnen zij ons niet afhouden van wat wij hier en nu hebben te denken en te doen, te wagen en te lijden. Wie de betere, de onvergelijkelijke wapenrusting van God aantrekken en al aangetrokken hebben, wie de laatste, de kwade en uiteindelijk goede dag in die dankbaarheid tegemoet treden, /146/ zij zullen er juist daarom niet van afzien gebruik te maken van de onheilige en zwakke middelen van de voorlopige strijd die ons vandaag geboden zijn. De troost en de waarschuwing die van de eeuwigheid uitgaat kunnen ons er voorwaar alleen maar toe aanzetten om in de tijd gehoorzaam te zijn. Maar wij kunnen God in deze |36| wereldtijd alleen maar gehoorzaam zijn met de middelen die wij hebben. Dat het onze middelen zijn en dat zij te zeer passen bij de wereld van de dwaling, de zonde en de dood, dat geeft ons niet het recht af te zien van het gebruik ervan en daardoor ongehoorzaam te worden. Zonder die troost en die waarschuwing zouden wij ze echt niet ter hand kunnen en mogen nemen. Maar omdat wij die troost en waarschuwing kennen zullen wij ze vast ter hand nemen. Juist zij, die weten dat uiteindelijk God alleen recht heeft en recht spreekt en in zijn recht zal staan – juist zij zullen, om als getuigenis daarvan, de vraag naar een beetje menselijk recht ook niet uit de weg gaan, en hetgeen zij daarvan hebben gezien, met de daad durven te verantwoorden. De vrees voor God maakt niet vreesachtig maar moedig. De liefde van Jezus Christus maakt niet zwak maar sterk. De Heilige Geest is, zoals Luther gezegd heeft, geen scepticus,[31] maar Hij is de Geest van de besluiten, die ook vastbesloten mensen maakt. Met onze macht zal het dan, wanneer het erom gaat gered te worden van de eeuwige dood tot het eeuwige leven, helemaal niets gedaan zijn. Maar dat zouden toch merkwaardige christenen, merkwaardige dragers van de wapenrusting van God moeten zijn, als ze niet vandaag vastberaden, in dankbaarheid vastberaden mensen zouden zijn.

Dat is wat de strijd van de jongste dag en de oorlog van de huidige dag met elkaar te maken hebben.

(De vertaling verscheen in de derde brochure van de stichting Karl Barth, Karl Barth over oorlog en vrede, 2022. ISBN; 9789083129129. De vertaling is van Rieke den Hertog-van ’t Spijker, mede medewerking van Gerard den Hertog, die ook de annotatie verorgde.)

 

Pagina's: 1 2 3 4 5