God bestaat (niet).

logo-idW-oud

 

 

GOD BESTAAT (NIET).

Nadat prinses Maxima ons volk schokte met ‘de Nederlander bestaat niet’ volgt nu de shockerende stelling ‘God bestaat niet’, van een dominee nog wel: Klaas Hendrikse, predikant in onze eigen PKN.

‘God bestaat niet’ schrijft Hendrikse en daarmee bedoelt hij dat God niet bestaat op de manier waarop een appeltaart bestaat (32) want het bestaan van een appeltaart heeft o.a. de volgende kenmerken: hij weegt bijv. 750 gram, ligt in de vitrine bij de bakker, heeft een geur, een kleur, een smaak, een vorm, is gemaakt, is op een dag opgegeten enz. Bij alle dingen die bestaan horen dit soort eigenschappen. Iets bestaat als het eigenschappen heeft. Maar omdat je van God niet kunt zeggen dat Hij een gewicht, een vorm, een geur heeft of een tijdje een bepaalde plaats inneemt enz., past het woord bestaan niet op God. Dus stelt Hendrikse: God bestaat niet.

Nu, dat vinden wij afgezien van de provocerende en oneerbiedige stijl nog niet erg schokkend. De kerk heeft niet anders gedaan dan leren dat God niet bestaat zoals de dingen om ons heen. Hij bestaat op zijn eigen manier. Zo is dat ook in de beleving van de meeste gelovigen. Wij denken bij God niet aan een mannetje met een lange baard op een wolk in de hemel. Het schokkende is dat Hendrikse ook van ‘bestaan op zijn eigen manier’ niets wil weten (33). Er is niet op een of andere wijze een God. En consequent trekt Hendrikse de lijn door: God spreekt niet en heeft niet gesproken (159), God aanspreken in gebed is onzin (164), er is niet een God die het kwaad kan verhinderen (66) of je na dit leven een nieuw leven geeft (171). Is er geen God, dan kun je van hem ook niet vervreemd raken. Dan is Jezus ook niet nodig als degene in wie God het herstel van de relatie aanbiedt.. Hendrikse plaatst Jezus bijgevolg als voorbeeldmens op één lijn met Boeddha, Albert Schweitzer e.a. (199). Van een kerk die het houdt op de ene naam Jezus Christus moet Hendrikse niets hebben (185). De bijbel ligt op de boekentafel naast de Veda’s en de fabels van Toon Tellegen (199).

Wat gelooft Hendrikse dan wel? Hij gelooft in een God die gebeurt. God ontbrandt als het ware aan het verkeer tussen mensen (130). Waar eenzaamheid opgeheven wordt en verdriet gedeeld (132), daar gebeurt God. God bestaat niet, hij kan ontstaan tussen mensen (126). Het diepmenselijke is het goddelijke (131). Hierin is Hendrikse niet origineel: dit leert de kerk al sinds jaar en dag. Wij mogen Gods handen en voeten zijn. Maar dat God daarin opgaat (als het vonkt tussen mensen) en verdwijnt (als het niet gebeurt), is te klein over God gedacht. Dat maakt God tot iets van mensen. In de bijbel is het omgekeerd: God neemt het initiatief, roept Abraham weg, stuurt Mozes erop uit, raapt Elia op, zendt zijn profeten, komt zelf in Jezus en zijn Geest vernieuwt ons leven.

Hendrikse weet natuurlijk ook wel dat dat zo in de bijbel staat. Maar hij stelt dat we dat anders moeten lezen. Volgens Hendrikse is de oorspronkelijke ervaring van Israel dat God niet bestaat, maar gebeurt. Mozes en Israel ontdekken dat als ze voor de bevrijding gaan en ze zich af en toe geleid voelden door een kracht (53). Jahweh noemden ze die: ‘ga maar, ik ga met jullie mee’ vertaalt Hendrikse. Die kracht zijn ze later ‘God’ gaan noemen, naar het voorbeeld van de goden uit de omringende volken. Zo werd die kracht, die af en toe oplichtte tussen de mensen, tot een God-die-bestaat, tot de Schepper van hemel en aarde, tot het Almachtig Opperwezen (Ned. Geloofsbelijdenis).

Hendrikse geeft hier een interpretatie van de geloofsgeschiedenis van Israel die aan wel heel veel bijbelse gegevens voorbij gaat. Voor Israel was Jahweh veel meer dan ‘iets dat gebeurt tussen mensen’. Waarom zou Israel anders een tabernakel, een tempel gehad hebben, waarom zouden er offers gebracht, oogstfeesten gevierd en psalmen gezongen zijn, hoe haalden profeten het in hun hoofd om te zeggen: ‘zo spreekt de Here’…als het niet was voor hun God? Hendrikse’s interpretatie is erg geforceerd. Ik ken geen oudtestamentici die hem hierin volgen. Zelfs Kuitert, die erg positief is over dit boek, schrijft in het voorwoord: ‘Ik geloof er niets van dat het zo gelopen is als de auteur aangeeft…’(7).

Waar het Hendrikse eigenlijk om te doen is, lijkt mij, dat hij niets kan met een God die als een almachtig Opperwezen bestaat. Dat zadelt gelovigen met het grote vraagstuk op: waarom grijpt Hij niet in? (66). Mensen knappen er op af. En minstens zo erg: zo’n geloof verschaft ook wel eens een excuus, een uitvlucht om er niet helemaal voor de ander te zijn. Denk maar aan de vrienden die Job komen troosten: met al hun gepraat over God laten ze Job in de steek.

In die zorg is Hendrikse te waarderen. Hij schrijft behartenswaardige dingen over volwassen afhankelijkheid (100) en over geloven dat een werkwoord is (106). De oplossing die hij voorstelt helpt ons echter van de regen in de drup. Jammer dat Hendrikse niets weet te melden over moderne ontwikkelingen in de theologie over het bestaan van God, zoals in de procestheologie (bv. Dingemans, Polkinghorne, Peacocke). Deze en andere auteurs maken duidelijk dat God bestaat in een hogere dimensie, die onze tijd en ruimte omvat. Deze hoge of verre God brengt ons zijn liefde over in Jezus Christus.

Er zal wel een stevig gesprek komen tussen de kerkelijke leiding en Hendrikse. Maar dat is te weinig en te gemakkelijk. Het is hoog tijd dat de kerk in nieuwe woorden probeert te zeggen, dat God bestaat op zijn eigen manier. Want zoals het staat in de oude geloofsbelijdenissen kan het echt niet meer. Zolang daar niets aan verandert zullen er mensen als Hendrikse blijven opstaan, provocerend en fel.

A. de Lange