De evangelische paradox in de ethiek van Albert Schweitzer

logoIdW

 

Zoals bekend is de gedachte van “eerbied voor het leven” door Albert Schweitzer als universeel ethisch principe de wereld ingebracht (zie mijn artikel “Albert Schweitzer, geniale meester en gedreven volgeling” in dit blad, jrg. 43, nr. 5). Minder bekend is hoezeer Schweitzer’s ethiek is ingegeven door het Evangelie, en daar wil ik hier op ingaan.

De bekende arts van Lambarene wilde als cultuurfilosoof met zijn ethiek van de eerbied voor het leven een universele ethiek formuleren. Dat deed hij met name in het tweede deel van zijn cultuurfilosofie Kultur und Ethik (1923), geschreven vanuit de zorg over de ontwikkelingen in de cultuur eind 19e en begin 20e eeuw. In zijn visie bleven de geestelijke en zedelijke krachten achter bij de snel voortgaande en grote verandering teweeg brengende ontwikkelingen in techniek en wetenschap (vgl. dr J.M. van Veen, Albert Schweitzer, 1975, p. 57). Schweitzer zocht daarom naar een visie en ethiek die levens- en wereldaanvaardend is, richting geeft aan het leven in de wereld temidden van de wetenschappelijke ontwikkelingen, en algemeen geldig is (Kultur und Ethik, p. 1-7). Maar het interessante is dat we de aanzetten daartoe vinden in zijn preken uit de jaren tussen 1915, toen de gedachte van de eerbied voor het leven bij hem doorbrak als algemeen geldig ethisch beginsel, en 1923, toen hij Kultur und Ethik publiceerde (vgl. Albert Schweitzer, Uit mijn leven en denken, 1932, p. 157vv). Chris Doude van Troostwijk zegt in zijn boekje Leven met Albert Schweitzer. Pleidooi voor mystiek optimisme (2013, p. 70vv) dat de doorbraak van die visie wellicht niet exact gebeurde op de tocht over de rivier in de jungle in 1915, maar dat Schweitzer daarmee wil aangeven dat het niet om een theorie gaat. Het is een spirituele waarheid die uit het leven zelf opkomt, met de noties van mystiek, maar tegelijk gericht op de daad. In de “Vorrede” van Kultur und Ethik zegt Schweitzer dat de ethiek niet kan worden afgeleid uit het kennen van de wereld en het wereldgebeuren, want we verstaan de zin van de wereld niet, met al haar leed en teleurstelling. We komen tot “Welt- und Lebensbejahung” en ethiek vanuit de wil tot leven die we in onszelf ontdekken, en die volgens hem sterker is dan alle pessimisme en negatieve levenservaring. Het is de openbaring van de universele wil tot leven, die zijn grond heeft in God, de oneindige Wil (Kultur und Ethik, p. 206vv). Denken, mystiek, en religie zijn met elkaar verbonden, en ethisch van karakter. De ethiek is de hoogste waarheid en het hoogste doel, terwille van de humaniteit die zorg heeft voor alle(!) leven, en de keerzijde ervan is het recht, dat de mensenrechten verdedigt (Kultur und Ethik, S. XVIIIvv.). In die ethiek staat voor Schweitzer de enkeling centraal, maar het gaat om sociale ethiek. Hij verwoordt de zojuist beschreven gedachten inzake de ethiek van de eerbied voor het leven voor het eerst in twee preken uit 1919, gehouden in Straatsburg (Albert Schweitzer, Reverence for life, 1969; oorspr. titel: Strassburger Predigten, 1966).

In een preek over het liefdegebod in Markus 12, 28-34 (Reverence for Life, p. 108vv) zegt Schweitzer dat de christelijke ethiek niet werkt, want ze blijft theorie. Het apocalyptische karakter van Jezus’ boodschap, beschreven in Schweitzer’s Geschichte der Leben-Jesu-Forschung (1913), maakt haar zijns inziens niet rechtstreeks toepasbaar in onze tijd. Waar hij derhalve naar zoekt, is een fundamenteel ethisch beginsel waaruit alle ethiek kan worden afgeleid, en dat het mogelijk maakt om Jezus’ onderwijs te aanvaarden als universele ethiek. Schweitzer vond de grond daarvoor in de wil tot leven. In de preek verbindt hij dat zowel met de rede en het denken, als met de wil en het hart. Uit het hart komt de liefde, die het leven wil van de mens, en ons zo verbindt met de ander en zorg geeft voor het welzijn van iedereen. In de liefde ligt de verbinding van de eerbied voor God, de “oneindige en levende realiteit”, met de eerbied voor het leven. Maar de liefde is niet genoeg om te komen tot een universeel beginsel van de ethiek. Ook het denken en de rede zijn nodig, en zij leiden tot hetzelfde ethische principe, want ze brengen ons tot de erkenning van het mysterie van het leven, namelijk dat we het leven delen met alle leven, en derhalve ook in die zin geen vreemdelingen voor elkaar zijn, maar net als in het liefdegebod, geroepen tot meeleven met de ander. Al (redelijk!) denkend komt Schweitzer tot de ontdekking dat de wil tot leven de drijvende kracht van ons bestaan is, en hij ziet dat als het werk van God, de oneindige Levenswil (vgl. J.M. van Veen, p. 62). Hier raakt het denken aan de religie, maar in de geest van de Verlichting gaat bij Schweitzer het denken vooraf aan het geloof . Van Veen (p. 73vv) contrasteert dit met Karl Barth, bij wie in de geest van de Reformatie de openbaring, het Woord, voorafgaat aan het denken. Een voorbeeld daarvan is hoe Barth spreekt over Schweitzer’s ethiek van de eerbied voor het leven in KD III/4 (1951). In zijn uiteenzetting over de ethiek, als onderdeel van de leer van de schepping, zegt Barth dan, met een verwijzing naar Schweitzer, dat het gebod van God vraagt om “Ehrfurcht vor dem Leben” (p. 366). Maar hij voegt eraan toe dat in de theologische ethiek het leven staat onder het gebod van God, dat gericht is op het leven. Het leven en de eerbied ervoor kunnen niet zelf het hoogste goed zijn als “Grund und Mass aller Ethik” (p. 366). Barth noemt dat mystiek, en hij is daar negatief over vanuit het geloof, terwijl voor de denker Schweitzer de mystiek juist de innerlijke bron is van zijn geloof en ethiek.

Schweitzer benadrukt dat het beginsel van de eerbied voor het leven van ons vraagt dat wij delen in het leven en lijden van anderen en al wat leeft, om het leven te onderhouden en bevorderen. Wie dat probeert te doen, ondervindt dat het niet gaat zonder lijden (Reverence for Life, p. 120-125). Het wezenlijke van de humaniteit ligt daarin, “dass nie ein Mensch einem Zweck geopfert wird” (Kultur und Ethik, p. 221). Het vraagt om “Hingebung”: levensontkenning terwille en in dienst van “Lebens- und Weltbejahung”. Ethiek is de aanmoediging om alle willen tot leven, dat eigen is aan al wat leeft, dezelfde eerbied voor het leven te geven als die van mijzelf. Het vereist resignatie: afzien (“verzeihen”) als een keuze en daad die steeds weer opnieuw nodig zijn terwille van het leven (Kultur und Ethik, p. 223v, 239v, 243vv). Schweitzer deed dat, geraakt door de tekst die een allesbeslissende betekenis had in zijn leven, Markus 8, 35v, waarin Jezus spreekt over het winnen van de wereld en het verliezen van de ziel, het verliezen en behouden van het leven. Hij noemt deze tekst in verband met zijn beslissing in 1896 om na zijn dertigste zich te wijden aan het rechtstreeks dienen van de mensheid (Uit mijn leven en denken, p. 84). Het volgen van Jezus bestaat in het doen van de wil van God, en dat brengt zelfverloochening met zich mee, en meer dan eens ook lijden. Het is de weg die Jezus gegaan is, bereid om zijn leven te verliezen in zelfopoffering, maar niet zonder de evangelische paradox, want in de weg van het kruis wordt het leven gewonnen en behouden in de opstanding uit de dood, het leven van het Koninkrijk Gods. In de beeldtaal van Joh. 12, 24-26: het is als de graankorrel die in de aarde valt en sterft, om te ontkiemen tot nieuw leven. Schweitzer zegt in een preek over Joh. 12, 32v, waarin Jezus spreekt over zijn dood, dat lijden deel is van ons leven, en dat de weg tot het eeuwige leven door het lijden heen gaat (Reverence for Life, p. 22). Dat is de evangelische paradox: mensen die zichzelf durven te verliezen in en aan het doen van de wil van God, in de navolging van Jezus, met Zijn belofte dat wie dat doet, het echte, eeuwige, door God bedoelde leven zal vinden. Omdat Schweitzer deze oproep zo radicaal in praktijk heeft gebracht, kan het lijken alsof hij hierin alleen staat, of zover gaat dat het buiten ons bereik is en wij ons afvragen of dit nu wel echt nodig is: is dit wat Jezus bedoelde? Dat Schweitzer hierin echter niet alleen staat, blijkt bijvoorbeeld als we zien hoezeer zijn verstaan van de evangelische paradox gelijkenis vertoont met de gedachten en idealen van de 19e eeuwse Russiche schrijver Dostojevski. Deze gebruikte Jezus’ woorden over de graankorrel die in de aarde valt (Joh. 12) als motto voor zijn laatste grote roman De gebroeders Karamazov (1880). Daarover in een volgend artikel meer.

Willem van de Kamp

 

Drs. W. van de Kamp is theoloog en therapeut in Californië