De Duitse kerkstrijd
- Pagina's:
- De Duitse kerkstrijd
- De voorgeschiedenis van de Duitse kerkstrijd
- Begin van de kerkstrijd
- Verloop van de kerkstrijd
- Wat valt er voor ons uit de kerkstrijd te leren?
- Noten
De Duitse kerkstrijd*
Referaat in het Volkshaus in Bazel, op 23 april 1937
Geachte aanwezigen!
Laat mij beginnen met een kleine anekdote, geen horrorverhaal – u hoeft er trouwens helemaal niet bang voor te zijn vanavond iets van dien aard te horen te krijgen. Het gebeurde drie weken geleden in Darmstadt – er zou een kerkelijke bijeenkomst met een lezing gehouden worden.[1] De geheime staatspolitie, de Gestapo, bemoeit zich ermee en wil de bijeenkomst tegenhouden, zoals het deze jaren op talloze plekken in Duitsland is gebeurd. Het komt tot een discussie tussen de bevelvoerende Gestapo-beambte en de initiatiefnemers van de bijeenkomst. In het vuur van het gesprek zegt de agent tegen de predikanten: ‘Mijne heren, nu moet blijken wie men heeft te gehoorzamen – mij, de zichtbare vertegenwoordiger van de staat, of die virtuele Heer, over wie jullie het steeds hebben’. De virtuele – dus de onzichtbare, de ingebeelde, de niet-werkelijke Heer! Ik hoef u niet te vertellen wie hij daarmee bedoelde. In hetgeen deze nationaalsocialistische politiebeambte hier tot uitdrukking brengt is de verklaring te vinden voor waar het in heel de Duitse kerkstrijd, waarover u mij vriendelijk uitgenodigd hebt vandaag voor u te spreken, om gaat.
In deze uitspraak kan men overigens ook geheel en al zien, waarom het zo moeilijk is deze Duitse kerkstrijd echt te begrijpen. Het zou zonder meer een gemakkelijk te begrijpen aangelegenheid zijn, wanneer het daarin om de vrijheid van het geweten, van het denken, van het woord zou gaan, en om het recht op zelfbeschikking van een volk, om het recht van elk individu op te komen voor de eigen overtuiging. Wanneer het een strijd zou zijn tegen dat handjevol mensen dat zo brutaal was de openbare macht aan zich te trekken, dat geen scrupules had om zich met deze macht te laten gelden en voldoende gewiekst en van de tongriem gesneden was om de harten en hoofden van duizenden en miljoenen te veroveren, een strijd tegen de karakterloosheid, de dwaasheid en de besluiteloosheid van zovele individuele mensen en van zulke grote massa’s! Wanneer het om deze tegenstelling zou gaan, dan zou de Duitse kerkstrijd gemakkelijk te begrijpen zijn. Het zou gemakkelijk te vatten zijn wanneer het daarin eenvoudigweg om het protest tegen het Derde Rijk zou gaan. Ik denk dat ik mij niet vergis, als ik ervan uitga dat velen van u hier vanavond naartoe zijn gekomen in de verwachting iets over deze strijd te horen, die voor ons als Zwitsers en democraten een zonder meer begrijpelijke en ongetwijfeld zonder meer sympathieke strijd zou zijn! Nu valt het ook zeker niet te betwisten, dat de Duitse kerkstrijd óók een strijd is in de zojuist beschreven zin. Maar ik zou mij schuldig maken aan een verkeerde beeldvorming en voorstelling van zaken wanneer ik zou willen beweren dat het in de kerkstrijd allereerst en beslissend hierom gaat. Wie alleen maar vanuit dit perspectief denkt, wie alleen hierover graag zou willen horen, tegen diegene moet ik zeggen dat hij heel veel van wat in de kerkstrijd gebeurd is – en vooral ook niet gebeurd is – niet zal begrijpen, en dat hij reden zal hebben zich over veel te verwonderen en aan veel te ergeren, en dat diegene uiteindelijk misschien alle belangstelling voor dit gebeuren zal verliezen.
Want, laat er geen misverstand over zijn, de keuze waarvoor die Gestapo-beambte in Darmstadt de mensen daar stelde luidde toch niet: ‘Nu komt het erop aan te kiezen tussen de nationaalsocialistische staat en de vrijheid, het recht, de menselijkheid.’ Dat zouden we begrijpen. Dat zouden we een herkenbare en begrijpelijke beslissing vinden. Maar de keus luidde: ‘Jullie moeten nu kiezen tussen de staat, die in mij zichtbaar belichaamd is, en die “virtuele Heer” over wie jullie voortdurend spreken.’ Ik denk dat u het met mij eens bent dat, als deze man gelijk had en wanneer het in de Duitse kerkstrijd om deze tegenstelling zou gaan, ons begrip en onze sympathie helemaal niet zonder meer naar de kant van de kerkmensen zouden uitgaan. Want je hoeft nog helemaal geen nationaalsocialist te zijn om ruiterlijk toe te geven: ‘Ja, dan zou ik ook aan de andere kant staan, bij die mensen die bij deze virtuele Heer een vraagteken zetten!’ Want is het niet zo dat voor miljoenen binnen alle partijen en in alle wereldbeschouwingen – niet alleen in Duitsland, maar ook in Zwitserland, ook in Bazel, ook hier in ons Volkshaus – de Heer, om wie het daar ging, in werkelijkheid een virtuele Heer is? En wel dáárom een virtuele Heer, omdat wij allemaal wel heel goed weten dat als Hij niet de virtuele Heer zou zijn, als Hij de werkelijke Heer was, daarmee de heerschappij van alle ideeën, ook van onze mooiste ideeën – democratie, socialisme, natuurwetten en historische ontwikkeling, het gezonde mensenverstand en de vrijheid van geweten – op zijn minst begrensd en bedreigd zou zijn. Dan zou de beslissing gevallen zijn dat de mens, dat ieder mens juist niet heer is, níet zijn eigen heer is. Maar wij allemaal willen graag onze eigen heer zijn en daarom hoeven we ook echt geen nationaalsocialisten te zijn om te wensen dat iedere andere heer een virtuele heer is!
Die predikanten vertegenwoordigden tegenover die nationaalsocialistische beambte, en de strijdende Duitse kerk vertegenwoordigt tegenover het nationaalsocialisme, een zaak die echt niet alleen voor de nationaalsocialisten, maar ook voor hun tegenstanders, ja zelfs voor ons allemaal een moeilijk te begrijpen en moeilijk te verteren aangelegenheid is. Dat wil ik openlijk gezegd hebben en ik vraag u dat ook heel helder voor ogen te houden. Men kan niet echt ter zake over de Duitse kerkstrijd spreken, als men dat niet alleen vermeldt, maar het ook juist als het centrale kern punt aanmerkt – op het gevaar af dat het voor de geachte toehoorders een kleine, of misschien ook wel een grote teleurstelling betekent.