De burgerplicht en de kloof

logoIdW

Over niet kunnen kiezen en een ontwakende afkeer van de politiek

Dit jaar kost het me meer dan voorheen moeite om mijn burgerplicht te vervullen en te gaan stemmen. Welke partij is mijn stem waard? Geen enkele partij wekt ook maar iets van enthousiasme. Ik zie op tegen het campagne-circus en bespeur bij mijzelf een groeiende afkeer van de politiek. Die veelbesproken kloof tussen de burger en politiek, gaat dat nu ook over mij? Ben ik opeens aan de andere kant van die kloof terecht gekomen? Meestal lijkt die kloof toch over anderen te gaan. Met dit artikel probeer ik het allereerst voor mijzelf wat scherper te krijgen. Afgaande op mensen in mijn bubbel, ben ik niet de enige die hiermee zit; misschien zijn mijn bespiegelingen voor meer mensen behulpzaam.

Uitgehold burgerschap

Om te beginnen lijkt het mij de vraag of het spreken over ‘burgers’ nog wel adequaat is. Is die er nog wel, die burger? Is er nog zoiets als burgerschap en burgerplicht? Een burger is een individu, maar wezenlijk ook lid of onderdeel van een collectief: een samenleving, een maatschappij, misschien meer nog een volk. Sinds een jaar of twintig zijn we eerder consument en klant (of cliënt) op de markt dan burger van een samenleving. Liberalisering en privatisering brachten private rijkdom en publieke armoede. Het collectieve, het publieke domein – met gedeeld bezit – is versmald. De zorg, het onderwijs, de cultuursector – het wordt in allerlei opzichten (allereerst financieel-economisch) laag gewaardeerd. De lonen zijn er in vergelijking met de markt, laag. Betaald uit belastingen komt het in de politieke discussie meestal naar voren als een last, een kostenpost. De burgerlijke samenleving en het burgerschap is behoorlijk uitgehold. Het vak burgerschap lijkt me dus niet alleen een vrucht van migratie, integratie en multi-culturalisme. Waar zijn we eigenlijk burger van?

Ik vermoed dat dit doorwerkt in het functioneren van de democratie. In politieke analyses valt bijvoorbeeld gemakkelijk een begrip als ‘kiezersmarkt’. Als het burgerschap uitgehold wordt, zit ook de volksvertegenwoordiging vol met gemankeerde burgers. Dat maakt representatie, het vertegenwoordigen van het volk, lastig. Dat had altijd iets ambtelijks. Een volksvertegenwoordiger is door de stemmen geroepen en verkozen en zit daar met een roeping, ‘zonder last of ruggenspraak’. Er horen begrippen als geweten, mandaat en verantwoordelijkheid bij. Als dat werkt, versmalt zich de kloof. Maar dissidente kamerleden komen steeds minder voor, steeds meer zijn het vooral fractieleden, gebonden aan een partijlijn en een fractiediscipline, ginds, aan de overzijde van de kloof.

Zwevende kiezer

Misschien dat de ‘uitgeholde’ burger, afgeslankt tot consument, lean-and-mean voorgesorteerd op het eigen belang, ook pas goed zwevende kiezer kon worden. Die nieuwe kiezerssoort verscheen voor zover ik weet ook zo’n kwart eeuw geleden op het politieke toneel. Met de ideologische – vooral christelijke en sociaal-democratische – veren verdween ook de haast voorgegeven en goed voorspelbare stem. Volgens de gangbare omschrijving ben ik zelf nu ook zo’n zweefkiezer. Ik heb immers mijn keuze nog niet bepaald en overweeg meerdere partijen. Zelf heb ik helemaal niet het idee te zijn gaan zweven. De principes op grond waarvan ik altijd mijn stem heb uitgebracht, zijn door de jaren heen niet of nauwelijks veranderd. Ik heb eerder het idee dat ik nog steeds sta waar ik stond en dat juist de partijen zijn gaan zweven. Dat zij zijn losgekomen van de grond en zich op basis van kiezersonderzoek en profielen van de meest kansrijke potentiële klanten op de kiezersmarkt als een soort wolken naar een achterban of doelgroep zijn gaan bewegen. Dat de principes van de partijen vloeibaar zijn geworden, als ze al niet zijn verdampt. De ‘wolk’ lijkt me sowieso een adequaat beeld voor politieke partijen (enkele uitzonderingen daargelaten): de omtrekken zijn vaag, de vorm veranderlijk, en al naar gelang de hoek waaruit de wind waait, zo bewegen ze.

Rutte als exponent

In dit klimaat gedijt de liberale minister-president Mark Rutte als geen ander. De man is herkenbaar en wekt gemakkelijk sympathie. Ogenschijnlijk verkleint zo de kloof. Maar hij heeft als politicus iets vloeibaars, om niet te zeggen gasvormigs. Wars van visie en idealen blijft hij vluchtig en ongrijpbaar. Men roemt hem om zijn souplesse, zijn handigheid, het politieke handwerk in het parlement. Helemaal fascinerend – maar ook huiveringwekkend – wordt het als deze pragmaticus tot in het oneindige geconfronteerd wordt met zwaarwegende, fundamentele kritiek, met principes als ‘verantwoordelijkheid nemen voor’ of ‘je politieke lot verbinden aan’ of ‘moreel gezag’. Hij kijkt daarnaar als waren het opgegraven fossiele skeletten van dinosauriërs: imposante geraamtes van lang uitgestorven levensvormen, die hem vreemd zijn maar op zichzelf logisch en biologisch ook mogelijk. De genoemde voorbeelden van principes zijn als woorden uit een vreemde taal voor Rutte. Een taal, die hij natuurlijk ook zou kunnen leren spreken. ‘Je zou natuurlijk ook principieel kunnen zijn’. Principes als uiteindelijk nooit serieus te nemen optie.

Voor Rutte lijkt het premierschap vooral nuchter een baan en geen ambt. De manier waarop Rutte met zijn regering heeft gereageerd op de toeslagen-affaire is tekenend. Misschien zijn er mensen die in het aftreden van het kabinet de zware, ernstige stap hebben gezien die doorvoeld en gemeend was om recht te doen aan de zwaarte en ernst van de zaak. Maar wat blijft er nog over als een kabinet zich meer heeft beziggehouden met de kamerleden die de zaak aankaarten dan met de gedupeerde ouders? Rutte wekt ook eerder de indruk van een manager klantenservice van een bedrijf dat een groep klanten bij herhaling een slecht product heeft verkocht, dan een regeringsleider onder wiens verantwoordelijkheid de overheid jarenlang de levens van burgers op een ontstellende manier heeft geschaad. In Groningen is eveneens al jaren iets soortgelijks aan de gang.

Raadsels

Het is moeilijk te bepalen wat raadselachtiger is: de aanhoudende populariteit van de politicus Rutte of het onvermogen van de linkse partijen om zich in deze tijd te manifesteren. De liberaal Rutte is van een kleine overheid, van eigen verantwoordelijkheid, van de markt, van privatisering en een kleine publieke sector, van decentralisatie. Zijn beleid was jarenlang welbewust bezuinigen op zorg, welzijn, cultuur. Allerlei traditioneel linkse politiek – een sterke overheid, die investeert in de publieke sector – wordt nu plotseling gerealiseerd, en tegelijkertijd de linkse partijen uit handen genomen. Uiteraard is het in tijden van crisis lastig opereren voor de oppositie. Maar hun bleekheid duurt feitelijk al de gehele kabinetsperiode. Als de voortekenen niet bedriegen zal de volksvertegenwoordiging nog weer rechtser en conservatiever zijn. In weerwil van brede en groeiende erkenning van van oudsher linkse thema’s als klimaat en duurzaamheid, en racisme en discriminatie. In weerwil van de jarenlange sociaal-economische stagnatie van de lagere en middeninkomen-gezinnen – opmerkelijk genoeg ook nooit echt een thema bij verkiezingen.

Van uitgeholde burgerplicht naar burgerraden

Het gewicht van de politieke vraagstukken van deze tijd is enorm. Klimaatverandering. Big-tech en privacy. Spanningen en polarisatie over ras, identiteit, gender, en het gewicht van het koloniale verleden. Geopolitieke verschuivingen. Migratie. Druk op democratie, rechtstaat en mensenrechten. Gezien de ernst van al deze ontwikkelingen zie ik geen enkele politieke partij en geen enkele politicus aan wie ik de leiding over het land zou toevertrouwen. En gegeven de kwesties zie ik op tegen de verkiezingscampagnes, de congressen (of liever: ‘festivals’), de politieke marketing, de spin, de plannetjes, de aanvallen, de tweestrijd tussen Rutte en, ja, wie-o-wie? De discrepantie van dat spel met alles wat er feitelijk op het spel staat.

Ik heb altijd geloofd in de representatieve democratie, in het mandaat dat met de verkiezingen werd gegeven aan de volksvertegenwoordiging om het land te regeren. Maar dat geloof was gebaseerd op de aanname dat de stemmen werden uitgebracht met een scherp oog voor de reële maatschappelijke problemen van de tijd. Dat de kiezende burgers wisten waar het om ging, of tenminste vertrouwden dat de gekozen burgers dat wisten. Zodoende wist de burger zich vertegenwoordigd bij het bepalen van het beleid over de actuele kwesties. Misschien is dat nooit zo geweest. Maar misschien was het nooit minder dan nu.

De kloof tussen burger en politiek, het wantrouwen jegens de politiek, of nog wat sterker: de afkeer van de politiek wordt meestal gezocht bij de min of meer extreme flanken van het electoraat, hen die vatbaar zijn voor populisme, en niet in het midden, redelijk tot hoog opgeleid. Misschien dat ik de enige ben. Als dat niet zo is, is het een acuut politiek probleem van de eerste orde (alsof we die al niet genoeg hadden).

Onderkenning van dat probleem zou zelfkritiek vragen van politici. Een belijdenis van de eigen ontoereikendheid. Van de noodzaak van een nieuw sociaal contract tussen burger en politiek. Daar hoort bij de erkenning van de burger als burger. Als cruciale ‘stakeholder’, als betrokkene en deelnemer. Ik zie eerlijk gezegd geen andere oplossing dan burgerraden. Voor zover ik weet zijn de experimenten daarmee bemoedigend. Het brengt burgers bij elkaar als burgers, ten behoeve van het algemene belang. Met de feiten op tafel. Zonder partij- of andere belangen. Eigenlijk zoals het parlement bedoeld was. Voordat de media, spindoctors en de lobby-industrie de werking ervan begonnen te frustreren. Maar of de politiek tot zo’n stap in staat is? Ik vrees van niet. En daarom vrees ik het ergste.

Coen Constandse

    In de Waagschaal, jaargang 50, nr. 3. 6 maart 2021