De brief van Barth aan een dominee in de DDR

logo

 

Dr. Berkhof heeft Barth’s „Brief an einen Pfarrer in der Deutschen Demokratischen Republik” indertijd in In de Waagschaal aangekondigd. Nu door Callenbach in Nijkerk een vertaling van deze brief in het Nederlands op de boekenmarkt wordt gebracht, kan ik niet nalaten, dit geschrift van Barth nog eens in het bijzonder aan de lezers van ons weekblad aan te bevelen.

Op verzoek van Callenbach heb ik deze brief vertaald. Dat schijnt eenvoudig, dat vertalen, maar mijn ervaring is, dat het een heidens werk is. Het heeft echter één voordeel: de vertaler maakt zich de inhoud van de brief geheel eigen. Hij leest en herleest de brief en heeft soms een hele tijd nodig om voor een enkel woord van Barth, die zijn eigen Duits heeft met woorden, die in geen enkel woordenboek te vinden zijn, een Nederlands aequivalent te vinden. Door deze uitzonderlijke concentratie op de inhoud ben ik tot de ontdekking gekomen, dat er in deze brief kwalitatief gesproken, heel wat meer staat dan men bij eerste lezing denkt.

Het is Barth te doen om de positie, de roeping, de verantwoordelijkheid en het werk van de dominee in de Duitse Oostzone. Het is hem tegelijkertijd om veel meer te doen: om de verhouding van christendom en communisme, om de verhouding van de kerk en de communistische staat, om een beoordeling van het materialisme en het atheïsme van het communisme, en misschien wel het meest om de plaats van de kerk in de wereld van onze tijd, zowel voor als achter het ijzeren gordijn. Deze’ pastorale brief heeft de dominees en gemeenteleden voor het ijzeren gordijn minstens zo veel te zeggen als die achter dat gordijn. Ook de gemeenteleden. Men zou zich vergissen, indien men deze brief ongelezen liet, omdat hij aan een dominee geschreven werd.

Voor de zoveelste maal blijkt, dat Barth niet vrijblijvend theologiseert, dat bij hem dogmatiek en ethiek, de credenda en de agenda, wat wij te geloven en wat wij te doen hebben, niet te scheiden zijn. De dogmatiek wordt op het leven betrokken.

Dat is voor mij vanaf de eerste ontmoeting met Barth — de Römerbief en enkele van zijn eerste kleinere geschriften — in de twintiger jaren het boeiende en bevrijdende geweest van zijn theologische arbeid: het betrokken zijn van die arbeid op het leven in al zijn facetten. Is de kerkelijke dogmatiek van Barth niet tegelijkertijd de meest actuele ethiek, die zich denken laat?

Men kan over de wijze, waarop Barth zijn dogmatiek op het leven betrekt van oordeel verschillen. Aan de vertaling van zijn brief laat ik een inleiding van acht bladzijden voorafgaan, waarin ik aandacht schenk aan de felle kritiek, die op zijn brief door Asmussen, Thielicke en Niebuhr geoefend, maar ook aan de dankbaarheid, waarmee hij door velen, die in de Oostzone leven en werken, ontvangen werd.

Het getuigenis van Ds. Johannes Hamel is in dit opzicht veelzeggend en niet minder dat van Gollwitzer, die met de kerk in de Oostzone in voortdurend contact staat. Er is geen enkele reden, om Barth’s brief kritiekloos te aanvaarden. Zelf heb ik dan aan enkele bezwaren uiting gegeven, maar dat mag niet in mindering worden gebracht op mijn dankbaarheid voor dit pastoraal getuigenis. Wij in het Westen zijn al te zeer geneigd de verhouding van kerk en communisme uitsluitend vanuit het Westen te beoordelen en bij die beoordeling dan nog weer — het gevolg var: de voorlichting van onze dagbladen — uitsluitend politieke gezichtspunten te laten gelden. Barth zegt een en ander dat in onze dagbladen nooit en in onze kerkelijke pers bij hoge uitzondering gezegd wordt.

Ieder, wien de zaak van de gemeente van Jezus Christus in de moderne wereld ter harte gaat, zal er goed aan doen, Barth’s brief te lezen en te herlezen. Ik hoop, dat vooral vele gemeenteleden dat zullen doen. Deze brief is zijn rijksdaalder meer dan waard.

J.J. Buskes

(In de Waagschaal, jaargang 14, nr. 37. 13 juni 1959)