De androgyne stad

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Eengezinswoning

‘Jongens spelen met bouwdozen, meisjes met poppen’; architect was een mannelijk beroep, evenals dat van predikant. Vrouwen mochten niet op de kansel, dat zou leiden tot ‘het verdwijnen van de mannelijke kracht’. Aldus de gereformeerde architect Arnold Ingwersen (1882-1958). Niet voor niks citeren we een architect. Architectuur en stedenbouw bouwden in de moderne tijd het decor voor een rollenspel gebaseerd op het onderscheid tussen man en vrouw, de wezens die tezamen een koppel moesten vormen om een kerngezin te stichten. Vooronderstellingen waren het verschijnsel van heteroseksualiteit en voortplanting. Deze idealen werden gedurende de twintigste eeuw versteend, met als bouwsteen de eengezinswoning, die de bekroning vormde van een geslaagde wooncarrière. Daaraan vooraf ging het wonen in een meergezinswoning, een flat, als er nog geen of slechts één kind was, of nog dáárvoor het ongehuwd verblijven in de vrijgezellenflat (de ‘hunker-bunker’).

Maar de eengezinswoning was uiteindelijk het echte ‘thuis’, geplaatst in een paradijselijke buitenwijk of tuinstad, op afstand van door industrie verpeste 19e-eeuwse stad. Een ‘thuis’ dat theologisch werd ingezegend. Het gezin was immers de bakermat van de deugd, voorsmaak van de Hemel, een goddelijk huishouden gebaseerd op de door God ingestelde rolverdeling tussen man en vrouw. De mannen waren de geestelijke hoofden van het gezin, onder God geplaatst; aan vrouwen was het alledaagse management van het huishouden toevertrouwd. Voor de vrouw was ‘thuis’ een bedrijf, voor de man een vluchthaven, afgepeigerd als hij terug kwam van zijn werk in de stad. De eengezinswoning, met voor- en achterdeur, symbolisch voor de scheiding tussen privé en openbaar, was een burcht van private huishoudelijkheid.

Geleidelijk aan kwamen de vooronderstellingen onder kritiek te staan. Heteroseksualiteit was een uitvinding van de 19e eeuw. De homobeweging kwam op. De pil zette een rem op de voortplanting. De rol van de huisvrouw werd een sociologisch studiegebied. Mej. Horch schreef in 1963 een ‘sociologisch onderzoek naar de mening van de Nederlandse huisvrouw over de verwarming van haar woning’. Minder braaf was Ann Oakley’s Het werk van de huisvrouw (1974): ‘Ik vind huisvrouw net zoiets als oude vrijster’, een afschuwelijk etiket om iemand op te plakken. Zoals in de medische wetenschap, was er ook in de sociologie sprake geweest van seksisme.

De huisvrouw brak uit haar ondergeschikte rol, ze zocht haar bedrijfsruimte buiten de woning. Er kwam een aantal feministische golven, waarbinnen later ook een gender-kritische stroming opkwam: een man was een man, een vrouw een vrouw – filosoferen over genderidentiteiten deed afbreuk aan het schema onderdrukker-onderdrukte.

In 1999 kwam er vanuit de overheid een Emancipatie-effecttoets om het vrouwvriendelijke karakter van woonwijken te beoordelen. Maar vrouwen bleven intimidatie ervaren. En de eengezinswoning bleef standaard, terwijl het aantal typen relaties, en singles, toenam. Voor hen, die buiten het geijkte man-vrouw-kader vielen, was de stad geen ‘thuis’, eerder uitdrukking van ‘thuisloosheid’. Hoe konden zij die zich rekenden tot de LHBTIQ-gemeenschap hun recht op de stad doen gelden? Er kwamen cafés voor homo’s en lesbiennes, vaak geclusterd in bepaalde straten, er wapperden regenboogvlaggen vanuit woningen, we liepen over regenboog-zebrapaden, de Gay-pride claimde de stadsgrachten, er werden regenboogkerken opgericht, in openbare gebouwen kwamen transgender-toiletten.

Geschiedenis transpersonen

Binnen het geschetste decor speelde de geschiedenis van de transpersoon zich af. Bijvoorbeeld van Atti Floor, die woonde in een eengezinswoning, in een dorp. ‘De psychiater zei: Ach meneer, verhuis naar Amsterdam, koop een paar jurken en stap er lekker rond.’ Maar voor Atti ging het niet om ‘stadse fratsen’. ‘Ik wilde mijn leven in die fijne bungalow behouden, in mijn eigen dorp’. Deze tekst is ontleend aan de tentoonstelling Transgender in the Netherlands: an extraordinary history (2022), vervaardigd door historicus Alex Bakker, waaraan we een korte geschiedenis van het verschijnsel transgender ontlenen. Uitgangspunt: het was een lange weg van uitsluiting en vooroordelen naar emancipatie en erkenning met betrekking tot transgender. Niet het woord, niet het concept, maar transgenderpersonen zijn er altijd geweest. Ruim honderd jaar geleden vonden in Duitsland de eerste geslachtsveranderende operaties plaats, maar dat was afgelopen toen de Nazi’s aan de macht kwamen. Kennis en ervaring gingen verloren. Het zou tot de jaren vijftig duren voordat het verschijnsel als transseksualiteit publiek bekend werd.

Nu is transgender een parapluterm geworden voor alle mensen die zich losmaken van hun geboortegeslacht, zoals crossdressers, non-binaire genderqueers, en transmannen en -vrouwen. In de jaren zeventig kwamen er steeds meer transpersonen die een plek in de ‘gewone’ burgermaatschappij zochten. Het werd een nieuwe emancipatiestrijd, met als eerste doel de wet om je geslachtsregistratie te mogen veranderen.

Transpersonen waren aanvankelijk onzichtbaar. In het nachtleven van de grote steden vonden transvrouwen vanaf de jaren vijftig hun plek in het travestietheater en de prostitutie. Soms in chique clubs, vooral in Parijs. Maar ook in goedkope barretjes op de Amsterdamse Zeedijk. Een subcultuur, met als schaduwzijde: ‘gewelddadige klanten, kwetsende vooroordelen, rechteloosheid op straat’. Het was verboden op straat kleding van het ander geslacht te dragen.

In de psychiatrie stonden transgendergevoelens bekend als een geestesziekte, een stoornis, een waan. Psychotherapie moest de patiënt doen geloven dat die gevoelens niet echt waren, maar ‘gevolg van een ontspoorde ontwikkeling in de kinderjaren’. Daarom moest je geest worden aangepast aan het lichaam, en niet andersom. Hielp praten niet – dan maar elektroshocktherapie. In 1995 kwam een Nederlands onderzoek in het wereldnieuws. In de hersenen zou een minuscuul klein gebiedje zijn gevonden, als eerste biologische verklaring voor het ontstaan van een andere genderidentiteit.

VU-ziekenhuis

In de jaren zeventig en tachtig werd het mogelijk lichamelijk van geslacht te veranderen. Uitgangspunt: je bent man óf vrouw. Arts Otto de Vaal zette psycholoog en psychiater opzij, schreef hormonen voor en riep de hulp van een plastisch chirurg in. De behandeling kwam in het ziekenfonds, het VU-ziekenhuis opende, ‘vanuit de overtuiging mensen in nood te willen helpen’, een kleine genderpoli, die zou uitgroeien tot een van de grootste ter wereld. De behandelingsmethodiek van de VU werd bekend als de Dutch Approach en kreeg wereldwijde toepassing. Later kwam er veel kritiek op. Vanaf 1985 werd het mogelijk na een medische transitie je geboorteakte aan te passen: juridische erkenning. Intussen zochten transpersonen elkaar op in veilige, besloten kroegavonden en zelfhulpgroepen. Maatschappelijk werker Petra Klene: ‘Werkgevers ontsloegen iemand het liefst per direct. Hoe hard wij ook ons best deden, er was netto toch te weinig sociale begeleiding.’ Gevolg: veel suïcides.

Tot zover een greep uit de tentoonstelling. In 2019 stelt de WHO vast: genderdysforie is geen mentale ziekte en wordt hernoemd tot gender incongruentie.

Androgyne mens en stad

Op grond van een aantal oudtestamentische grondwoorden, zoals nefesh, basar en rèchèm, concludeert Dorothea Erbele: ‘Conceptions of sex and gender are cultural fictions’. De rabbijnen onderscheidden in hun Bijbelse interpretaties een spectrum aan gendertypen, naast man en vrouw de androgyn en tumtum. Terug naar de schepping? Naar de androgyne mens, de eenheid waaruit man en vrouw werden gevormd? Suzanne Lilar beschrijft in Het paar (1963) de mythe van de androgyn als een verhaal van re-integratie, tégen de ontbinding van de eenheid in een polaire tweewaardigheid. Miskotte schrijft in Het gewone leven (1939): ‘Mannelijke en vrouwelijke eigenschappen zijn in ieder mensenkind aanwezig’. Het heidendom legt eenzijdig nadruk op het mannelijke in de man en het vrouwelijke in de vrouw. ‘Christus is niet bepaald mannelijk, evenmin vrouwelijk, man én vrouw zijn in Hem tot een volkomen eenheid opgebloeid, want Hij is de zoon des mensen.’

Geograaf Abraham Akkerman meent dat het denken over de stad té lang is gedomineerd door de mythe van de Ideale stad of Citadel. Dit ten koste van de mythe van de Tuin: de stad van beheersing tegenover de stad van groei en verrassing, mythes die corresponderen met respectievelijk het mannelijk en vrouwelijk collectief onderbewustzijn. Kennen we die strijd ook niet uit het Oude Testament? De tuin van Eva tegenover de steden van Kain en Nimrod? Maar in Hooglied wordt de stad bezongen als een vrouw én als citadel: ‘Haar hals is als een ivoren toren’ – ‘Ik bén nu een muur, en mijn borsten zijn torens’. Dit terwijl haar geliefde, naar wie zij op zoek is, ís ‘afgedaald naar zijn hof […] om in de hoven te weiden’. Dan volgt de vereniging: ‘Ik greep hem vast en liet hem niet los tot ik met hem aankwam in mijn moeders huis, in de binnenkamer van haar die ooit zwanger was van mij.’

Queer ecology

In de twintigste eeuw meende de stedenbouw de synthese van stad en natuur te hebben gevonden in de androgyne mythe van de ‘tuinstad’. Maar die stad werd wél op burgerlijke wijze volgebouwd met eengezinswoningen. Zal in het ‘gender-inclusieve’ ontwerp van de toekomstige stad de eengezinswoning opgaan in een meervoudigheid aan woonvormen? In de stedenbouw werd het idee van queer space gelanceerd: niet alleen de privé-, ook de openbare ruimte onttrekt zich aan de geijkte ‘heteronormativiteit’ en sluit de LHBTIQ-gemeenschap niet uit. Er verscheen al een atlas die dergelijke ruimtes documenteert. Naast heteronormativiteit staat in de queer ecology ook het ‘speciesisme’ (discriminatie op basis van soort) als basis van het huishouden ter discussie. Zie in de suburbane eengezinswoning de zogenoemde crazy-cat-lady: de oudere weduwe die samenleeft met haar poes. Of we horen: ik woon samen met mijn lieve partner én onze naaktkatten. En volgens genoemde ecologie zal de natuur-inclusieve en bio-diverse stad niet alleen meer bestaan uit aangeharkte plantsoenen maar krijgt ook verwilderde natuur een kans.

Kees Doevendans

In de waagschaal, nr. 4, 30 maart 2024