De verlegenheid voorbij – en wat daar achter zit
DE VERLEGENHEID VOORBIJ – EN WAT DAAR ACHTER ZIT
Sinds het ontstaan van de PKN is het woord herhaaldelijk gevallen. Er was een ‘nieuwe’ kerk en het woord verlegenheid had betrekking op het verleden. Nu was men de verlegenheid voorbij. Tenminste, dit ‘voorbij’ hield het midden tussen een hoop en een constatering, een appèl en een plicht. Het valt vooral in het kader van het missionaire werk – de kerk naar buiten! Dat gebeurt, of wordt gepland, aangemoedigd, gehoopt. Men is, men wil, men worstelt zich de verlegenheid voorbij.
Dat woord is intrigerend: verlegenheid. De kerk was of is verlegen. Verlegenheid is een complexe toestand: het is psychisch en sociaal, het gaat over karakter en omgeving, schaamte en onvermogen. Daaraan voorbij zijn is een gebeurtenis. Dat weet iedereen die met verlegenheid te kampen heeft gehad (en wie heeft dat niet?). Dat is ook in het bijzonder een gebeurtenis als het gaat om kerk, geloof en theologie. Ik geloof niet dat ik die beweging helemaal heb meegemaakt en de schroom van me heb afgeschud. Misschien koester ik de verlegenheid ook enigszins, dat kan ‘barthiaans’, zo zou je kunnen denken, met een goed geweten: want het kan toch ook niet, het is toch niet te zeggen? Verlegenheid hoort erbij. Geloof is ook intiem en persoonlijk, daar praat je niet zomaar over. Verlegenheid kan bovendien een theologische deugd zijn: je kunt het te snel zeggen, te mooi, onze woorden kunnen aan het Woord afbreuk doen. Maar dit vieren van de verlegenheid kan even ‘onverlegen’ zijn als waar men er gejaagd aan voorbij zou gaan. We waren verlegen, of zijn dat nog – wat zit daar achter?
Verlegenheid
Verlegen zijn is je geen houding weten te geven. Niet weten wat te doen, hoe je te gedragen – en dan van de weeromstuit niets doen en alles laten gebeuren, in de hoop dat het snel voorbij is. Vaak uit zich verlegenheid in sprakeloosheid, niet weten wat te zeggen. Dat kan schaamte zijn. Je durft niet te zeggen wat je op je hart hebt. Dat heeft veel met de omgeving te maken, vooral met de omstanders. ‘Wat zullen ze wel niet van mij denken?’ Verlegenheid kan ook meer cognitief of rationeel zijn: het zit dan in het simpelweg niet weten wat je zou moeten zeggen. Nog weer anders is het, als je het zelfs niet kan zeggen. Het is te groot, er zijn geen woorden voor. Die laatste verlegenheid kan dus niet bedoeld zijn, want aan de onmogelijkheid kun je niet voorbij. De vraag is dan: durfde de kerk niet, schaamde zij zich voor het evangelie? Of wist zij het niet? Als ik me niet vergis, zoekt men het vooral in het eerste: gebrek aan durf, schaamte.
Schaamte
Een reden voor schaamte was het voortslepende Samen-op-Weg-proces. Alle tijd en energie ging in de vereniging zitten of in het verzet daartegen, in intern, binnenkerkelijk gedoe. Beschamend, maar tegelijkertijd ook veilig, in zekere zin. Want eigenlijk zouden we natuurlijk de wereld in moeten, het evangelie verkondigen in woord en daad, maar ja… In een soort overdreven horigheid aan de spraakmakende intellectuele elite die veelal radicaal seculier was had bovendien een overdreven bescheidenheid postgevat over de rol van de kerk in het politieke, maatschappelijke en ethische debat. Wat zou de kerk of de theologie daarin nog bij kunnen dragen? Hoe zou dat verstaanbaar gemaakt kunnen worden, en dan nog: hoe zou die christendomvijandige elite ons ooit serieus nemen? Zo bleef eigenlijk alleen het bekende traditionele, conservatief- christelijke geluid over.
Spreken over God mag weer …
In die zin vertoont het protestantse ‘de verlegenheid voorbij’ een parallel met de Fortuyn-revolte en wat die teweeg heeft gebracht. Het volk laat zich niet meer door een zogenaamde politieke of intellectuele elite gezeggen. Waarom zouden die hoge heren het beter weten? Een heleboel weten ze duidelijk niet beter. Van hun mag je niet zeggen dat die buitenlanders … Hun trekken ze voor, geven ze onze banen, uitkeringen en huizen, hun zeggen dat we allemaal gelijk zijn, maar ze komen bij ons in de straat wonen. En dan kijken hun ook nog neer op onze moeite met buitenlanders en onze gevoelens van nationale trots. ‘Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg.’ Dat is steeds meer gaan betekenen: ik zeg wat ik vind, wat ik voel. De vrijheid van meningsuiting viert hoogtij en alles moet gezegd kunnen worden.
Nu de ‘censuur’ van de radicaal-seculiere elite doorbroken is en over nationale identiteit en gevoelens als nationale trots weer gesproken mag worden, is er ook weer openheid voor andere diepgewortelde gevoelens en overtuigingen zoals religie en spiritualiteit. Spreken over God kan weer, het mag weer. Daarom moet de kerk en moeten christenen lef hebben over God en hun geloof te praten en vrijmoedig te laten zien wat hen bezielt (om het met de titel een toerustingsgids voor missionair werk in gemeente te zeggen). Waarom zouden we nog bang zijn voor wat hun van ons vinden? Het mag weer!
… maar weten we wat we moeten zeggen?
Het lijkt mij dus dat de voorbije verlegenheid als gebrek aan durf wordt aangezien. Die schroom moeten we laten varen. Dan kunnen we ook weer laten zien waar het in het geloof om draait, en welke schatten de kerk zijn toevertrouwd. Het moet en het zal! En zo gebeurt het ook op tal van plaatsen. Allerlei gemeentes hebben het lef weer en treden naar buiten. Ze laten op allerlei manieren iets zien van het evangelie. Daar is men inderdaad een verlegenheid voorbij en dat is mooi en belangrijk. Toch overtuigt het mij niet helemaal. Er lijkt mij nog een verlegenheid achter of onder te zitten.
Voor zover ik zie, blijft de theologie namelijk achter. Het spreken over God en de bezinning en reflectie daarop. Zit er ook een degelijke theologie achter het hervonden lef, achter de beweging van de kerk naar buiten? Weet men er woorden aan te geven waarom men dat doet in Godsnaam, wat het doel is? Ik zie dat niet zo, zonder te pretenderen dat ik het hele veld kan overzien. In ieder geval is het treffend dat de beweging niet gevoed of aangedreven wordt door de academische systematische theologie. Er is geen nieuwe theologie, een nieuw bezielende visie of taal voor zover ik weet. Er zijn ook eigenlijk geen grote spraakmakende theologen, er gaat geen inspiratie of leiding uit van de kerkelijke hoogleraren dogmatiek op de kerkelijke praktijk. Voor zover er sturing en inspiratie wordt gegeven, gaat dat uit van praktisch theologen als Henk de Roest en Jan Hendriks. Daar zit natuurlijk ook theologie in, maar die staat nadrukkelijk in functie van de kerkelijke toepassing. Dat is de kracht en tegelijkertijd een zwakte. Een fundamentele peiling van de betekenis vanhet evangelie in de huidige cultuur moet ook allereerst van de systematische theologen gevraagd worden. Dat wordt – althans in een populaire, kerkelijke toepassing – door hen echter veelal niet gezocht. Men komt er niet aan toe. Dat heeft natuurlijk praktische redenen. Men is te druk in het academische bedrijf, dat zich steeds verder van het kerkelijke verwijdert. Maar ik vermoed daar echter ook een fundamentele verlegenheid onder. Ze weten het ook niet.
Nog niet voorbij
Wat er aan theologie klinkt, komt voor zover ik zie niet wezenlijk verder dan het herhalen van gevestigde orthodoxie. Juist de vitale evangelicale gemeentes dragen een herkenbare orthodoxe boodschap uit (Jezus stierf voor onze zonden) en een op een aantal punten bijpassende levensstijl (‘zondig van nu af niet meer’ op seksueel en medisch-ethisch gebied). Praktisch-theologen beamen het belang van een duidelijke confessionele identiteit, maar vooral op grond van sociologische redenen (om niet te zeggen: marketing). Dat is riskant: voordat je het weet kruip je in het hok dat de liberale samenleving voor je getimmerd heeft: dat van geloof als privézaak. Daar kun je heel goed jezelf bedriegen met een keurige orthodoxie terwijl je je naar je praxis onbewust voegt naar het cultureel gebruikelijke. Bijvoorbeeld Hauerwas maakt ons bewust van dat hok en jaagt ons eruit.
We hebben niet zomaar een actuele vertolking of verkondiging van het evangelie voor handen. We zijn verlegen geworden en dat zijn we niet zomaar voorbij. Het christelijk geloof is in diskrediet geraakt door de verbindingen met – om een paar belangrijke te noemen – het kapitaal, de politieke macht, met kolonialisme, patriarchale structuren, antisemitisme. Het is geheel en al verweven met de westerse liberale cultuur.
Daarbij vreet de kerkverlating aan ons. Massa’s hebben het wel gehoord – en het zegt hun niets meer. Die leegloop kan een funeste verborgen drijvende kracht zijn achter missionair werk (en kerkgroei!): als anderen het weer gaan geloven, geloof ik het ook wel weer. Dat is meer de moed der wanhoop dan geloof, want wat als die anderen het niet geloven en liever leven met andere verhalen?
Een wezenlijke verlegenheid zijn we dus volgens mij nog niet voorbij. We zullen opnieuw woorden moeten vinden voor de bevrijding van het evangelie in onze tijd. Waar bevrijdt Jezus ons van? Waar liggen de wegen en grenzen tussen kerk en wereld?
De theologische handreiking Spreken over God kan een begin zijn, als zij tenminste een toespitsing krijgt in wat God ons te zeggen heeft en wat Hij aan ons doet. Het is de vraag of de academische systematische theologie hier nog kan helpen. Kerkelijke theologie zal veelal elders ontstaan. Voor een belangrijk deel zullen de woorden gevonden worden in het missionaire werk waar de kerk naar buiten gaat, en dat is onderhand bijna heel het kerkenwerk, omdat het buiten, de ‘wereld’ zich overal binnendringt. Daar moet het, in alle verlegenheid, gezegd worden.
Coen Constandse