Verder met de scherven – Meegedacht met Biezeveld
VERDER MET DE SCHERVEN – Meegedacht met Biezeveld
Bijna een jaar geleden verscheen postuum het boek Als scherven spreken van Kune Biezeveld. Het geeft de grote lijnen van een betoog dat Biezeveld breder uitgewerkt uiteen had willen zetten. De scherven spreken inderdaad, de fragmenten van het boek dat ze niet meer kon schrijven omdat haar de tijd van leven ontbrak. Maar de door de omstandigheden afgedwongen haast en kortheid komen de scherpte en helderheid ten goede. Het geschrevene staat, en duidelijk is ook dat ze dit nog moest zeggen, desnoods met haar laatste adem. Dat kan de lezer/es niet ontgaan en daarmee doet het krachtige betoog ook een appèl. Je moet met de scherven en fragmenten aan het werk, bijna als een archeoloog: met de gevonden fragmenten het geheel reconstrueren. Wat had ze meer in de zin, hoe had het boek eruit gezien, als …? Zo probeer ik te lezen en te schrijven, waarbij ik eerst Biezevelds hoofdlijn weergeef, en daarin vervolgens zelf nog wat verder ga.
Thema en probleemstelling
Het thema van het boek staat kernachtig in de ondertitel: Over God in het leven van alledag. De probleemstelling is ingegeven door de protestantse nadruk op het Woord – ‘… de overtuiging dat God alleen indirect, via het Woord, te ontmoeten is …’ (12) – en specifieker door de dialectische Woordtheologie. De Woordgerichtheid leidt er volgens Biezeveld toe dat je in het alledaagse leven geen directe relatie met God kunt ervaren en dat dat leven los komt te staan van God en geloof. Zeker de dialectische theologie hamert hierop en staat klaar om alles wat hier aan gestalten, verbindingen en ervaringen wordt aangewezen aan stukken te slaan. Heidendom! Natuurlijke theologie!
De brokstukken hiervan zijn de scherven waarnaar de titel verwijst. Herhaaldelijk heeft men in de godsdienst- en de theologiegeschiedenis met ‘het Woord’ klaargestaan om de waarheid te bevechten en onwaarheid te vernietigen. Zo gingen de profeten los op afgodsbeelden, de reformatorische meute op Roomse kerken en dialectische theologen op religie, natuurlijke theologie en heidendom. Biezeveld wijst op dit polemische, antithetische, dit geloven en denken in contrasten en de (soms zelfbenoemde) profetische woede daarbij: tegen! Denkend in contrasten wordt bijvoorbeeld natuur tegenover genade gezet, of scherper: zonde versus genade (waarmee natuur en zonde nadrukkelijk met elkaar verbonden blijven). Alles wat zich als religie aandient, als algemeen godsbesef of als Godservaring in natuur of dagelijks leven – het is allemaal onmiddellijk verdacht. Biezeveld bevraagt de gehanteerde theologische begrippen ‘heidendom’, ‘natuur’ en ‘religie’, alle steevast met een negatieve connotatie. Kun je daar wel zo mee werken als men doet?
Biezevelds kritiek
Hier krijgt Biezeveld onvermijdelijk zelf iets van een profetes. Zij gaat op haar beurt ijverig los op de beeldvorming rondom deze begrippen, en meer godsdiensthistorisch en bijbels-theologisch, rond het beeldverbod en de vermeende vruchtbaarheidscultus (met het inherente cyclische wereldbeeld) in de Kanaänitische godsdiensten. Ze wil het beeld nuanceren en beoogt daarbij ook een rehabilitatie van de aandacht voor natuur, vruchtbaarheid e.d. Tegelijkertijd wil ze vasthouden aan ‘de unieke betekenis van de bijbelse traditie’ (11). Maar de (dialectische) bijbelse theologie maakt het zichzelf te gemakkelijk als ze de bijbel blijft uitleggen met tegenstellingen, afgezet tegen de beeldenvererende, cyclische, magische vruchtbaarheids- en natuurreligie van het heidendom. Dat mag allemaal niet zomaar als ‘religie’ en ‘heidendom’ worden weggezet. Biezeveld eist het goed recht op van het alledaagse, van de religieuze omgang daarmee. De mens leeft met natuur en vruchtbaarheid. Aan die werkelijkheid, de alledaagse levenswerkelijkheid probeert het heidendom recht te doen. Als er heil te verkondigen is, moet dat raken aan het ‘dagdagelijkse’ leven en daarin (be)leefbaar zijn. Maar als natuur en vruchtbaarheid en zelfs ervaring in geloof en theologie taboe zijn verklaard, kan men daar theologisch niets mee.
Scherven van Miskotte
Het beeld dat Biezeveld van haar front schetst is herkenbaar. Er zou meer over te zeggen zijn uiteraard, het roept vragen op en je zou wensen dat het theologisch gesprek met de schrijfster nog mogelijk was. Geldt de kritiek op het verzet tegen afgoden, natuur, vruchtbaarheid (en vrouwelijkheid) niet veel breder dan Miskotte en de dialectische theologie? Een allergie voor natuur, heidendom en religie in de dialectische theologie is wel herkenbaar, maar bij Miskotte lijkt mij dat allemaal minder eenduidig. Doet hier Biezevelds oordeel – ‘gelijkschakeling van het natuurlijke met het heidense’ (53v. onder verwijzing naar De Kruijfs dissertatie) – niet te kort aan Miskottes ambivalenties? Het lijkt mij eerder het geval dat wat bij Miskotte (en Barth) weliswaar onderscheiden wordt maar tegelijkertijd in een grote, geniale greep toch bijeengehouden (‘God’ en ‘Het gewone leven’) in de doorwerking in de praktijk bij volgelingen gescheiden wordt en uiteenvalt in slogans. Wat eerst solidaire zelfkritiek was, uit een besef van verwantschap, wordt later kritiek en eenduidige afwijzing zonder meer. Biezevelds kritiek geldt misschien meer de scherven, die ontstaan waar de ‘mindere goden’ de theologie van voorgangers niet kunnen ‘mannen’ en stuk laten vallen. Het op zichzelf herkenbare front blijft ook diffuus.
Verder met de kritiek
Maar daarmee ben je – ben ik – nog niet van Biezevelds kritiek af. Want ook ik leg allereerst de nadruk op het (godsdienst)kritische van de bijbelse boodschap. Als God een mens aanspreekt, dan roept Hij hem weg, Hij brengt hem van zijn stuk, in de ruimte, op weg. En die ruimte en dat gaan vereisen het gebod ‘geen andere goden’. Ik vermoed dat Biezeveld hierin ook het unieke van de bijbelse traditie ziet.
Maar in het horen naar dat wegroepende woord dringt ze allereerst aan op zorgvuldigheid: waaruit wordt men nu precies weggeroepen? Wat moet aan gruzelementen en waarom? Haar kritiek – en het historisch onderzoek waarnaar ze verwijst – maakt het onmogelijk hierover grofweg als ‘vruchtbaarheidscultus’, ‘natuurgodsdienst’ of ‘beeldloosheid’ te spreken.
Wat is de kern van de profetische kritiek, wat is het recht van de woede? Gaan de profeten niet juist tekeer tegen ‘God in het leven van alledag’? Als ik het goed zie gaan zij allereerst dan daartegen tekeer als God gebruikt wordt om zichzelf en de eigen belangen te bevestigen, als het individu of een bepaalde groep de zegen van God voor zich opeist en zich afsluit van de gemeenschap. Als het ‘God-met-ons’ afsluitend wordt gebruikt. God zegent mij. God garandeert de rijkdom en vruchtbaarheid van ons soort mensen, onze welgesteldheid, ons geluk en welbevinden. De wees en de weduwe, de arme en de vreemdeling vallen daarbuiten. ‘God’ – dat wil zeggen wat God geeft, wat van God te ervaren is in het alledaagse leven – wordt niet gedeeld. Hij wordt losgemaakt van de gemeenschap en van gerechtigheid, en wordt gelijk aan het lot.
Naast dit sociale gaan de profeten op het godsdienstige in. ‘God in het leven van alledag’ kan leiden tot vergoddelijking van gegevenheden als natuur en vruchtbaarheid, geld en goed, macht en kracht. Dit is ook de klassieke kritiek van het jodendom op de heidense godsdiensten: zij verwisselen Schepper en schepsel door schepselen te aanbidden. Ze staren zich blind, raken onder de indruk, begoocheld, verslaafd. Die vergoddelijking kan natuurlijk wel verschillende kanten uitgaan: naar stoffelijke, zichtbare gestalten (natuur, macht), maar evengoed naar geestelijke, spirituele zaken (ideeën, geest, ziel). Dat kan evengoed begoochelen. Wordt het tweede wel even scherp gezien als het eerste in de christelijke theologie? En waar dat wordt gezien, wordt het ook volgehouden? Want dat is moeilijk: voortdurend zelfkritiek oefenen en het lijkt me onmogelijk als de dialoog en de concrete, reële tegenspraak niet opgezocht wordt. Ook zwerend bij het levende, geschiedende Woord kan je in jezelf gekeerd raken. Ook het geschiedende Woord – wat je daar eens van hebt gezien – kan je begoochelen en verslaven dat je niet meer hoort en ziet hoe het opnieuw geschiedt, alweer anders, bevrijdend, veelvormig, tot in de natuur aan toe, of het alledaagse leven, een boek vanuit de feministische theologie.
God in het alledaagse leven
Biezeveld bepleit de verbinding van God en het alledaagse leven. Ze vraagt: mag men God verbinden met de natuur, met schoonheid, heelheid en vruchtbaarheid (48)? Ze doet dat zelf mooi, persoonlijk en ontwapenend door – in weerwil van theologische kritiek daarop – lente en Pasen te verbinden. Ik wil bij haar pleidooi aansluiten – tja, ik meen in het spoor van Barth en Miskotte.
Kan men in de natuur, in schoonheid, heelheid en vruchtbaarheid iets van God ervaren, of is dat heidendom? Geen van deze gegevenheden heeft dat goddelijke in zichzelf. En we vergoddelijken ze ook snel. Maar evengoed kan de levende God, de Schepper erdoor aanspreken. Al raakt die ruimte gemakkelijk in onbruik, juist kritische theologie, waar schepping en natuur niet als vanzelf geïdentificeerd worden, biedt ruimte om verschillende ervaringen coram Deo te beleven. De vraag is dan: hoe wedervaart mij in ervaringen van schoonheid, heelheid en vruchtbaarheid die stem, die schept en wegroept, die ruimte maakt in benauwdheid? Waar die stem vernomen wordt wijken aanbidding en bijgeloof voor genade en dankbaarheid. Die stem vraagt op zeker moment naar wat gedeeld wordt, naar de naaste. Wat wordt mij gewezen, waarheen word ik geroepen?
Al kunnen schoonheid, heelheid en vruchtbaarheid van God spreken, de bijbel wijst de onaanzienlijke, gebrokene en onvruchtbare aan als drager van een bijzondere zegen. Waar sommigen hun loon reeds hebben, wacht verschoppelingen goddelijke vergoeding. Daarin blijft de godsdienst-met-de-bijbel onherroepelijk tegendraads, ze houdt iets onhebbelijks. Ze gunt slechts fragmenten, momenten van verwijlen bij het hele, het schone. God-met-ons! Dan breekt het; de goddeloze komt in het blikveld, in de scherven zie je hem weerspiegeld, als jezelf.
Al onze beelden, onze zinsbegoochelingen moeten aan gruzelementen. Zo niet, dan gaat het er allengs stom en anoniem aan toe. Het gaat niet zonder scherven, totdat God heelt wat geheeld moet worden.
Coen Constandse