Twee scènes aan een graf

logo-idW-oud

 

TWEE SCÈNES AAN EEN GRAF

Pasen confronteert ons met een leeg graf. Ons ‘gewone’ leven loopt langs graven die niet leeg zijn. Als ik leef zoals ik hoop zal ik nog aan veel graven van dierbaren staan – wat mij grotendeels nog bespaard is gebleven. Ik vrees die momenten. Dat je daar staat. Een plechtig, ernstig moment. Ik denk dat ik niet weet wat ik zou moeten denken – zoals bij het avondmaal eigenlijk. Het geloof leeft in het teken van een leeg graf. Een gedoopt mens is al in Jezus Christus gestorven en opgestaan. Spreekt dat, het moment dat de dood zich meldt?

Twee recente romans verhalen van een sprekende confrontatie met een graf. Beide romans zijn geschreven in het teken van een naderende dood: twee oude mannen aan wie de levenskracht begint te ontbreken. Een vrome predikant, een leven achter zich van geloof, kerk en theologie, bescheiden en nederig, met een onverwachtse liefde op latere leeftijd, en een seculiere joodse, na een zeer vleselijk, seksueel en overspelig leven.

In de roman Gilead van Marilynne Robinson vertelt een zoon van een reis die zijn vader met hem maakte op zoek naar het graf van diens vader. De man was ten tijde van de burgeroorlog vertrokken om te vechten. Daarbij hadden zij woorden gehad, de vader en zijn pacifistische zoon. Ze gingen onverzoend uiteen. Een definitief afscheid, want de vader overleed in den vreemde.

Na lang zoeken vinden ze het graf. Op een verwilderd begraafplaatsje, zo vervallen en verwaarloosd, zo overwoekerd door het weinige dat er in de stoffige droogte wil groeien dat het bijna onvindbaar, onherkenbaar is. Zoals ze het aantreffen, zo kunnen ze het niet laten: overgeleverd aan het lot, de natuur, de wildernis. Niet wetend waarom ze eigenlijk gekomen zijn, niet wetend wat te doen beginnen ze dat schamele dodenakkertje in orde te brengen. Ze richten omgevallen stenen op en markeren de graven, zodat zij weer duidelijk zichtbaar en herkenbaar zijn. Het hek wordt hersteld, de grond wordt bewerkt en ingezaaid. Uitputtend werk, in verzengende hitte.

My father always said when someone dies the body is just a suit of old clothes the spirit doesn’t want anymore. But there we were, half killing ourselves to find a grave, and as cautious as we could be about where we put our feet. (13)

Als de begraafplaats in orde gebracht is – een tuin rondom het graf – zit de vader eerst lang besluiteloos op de grond. Dan staat hij op en begint te bidden, remembering his father to the Lord, and also asking the Lord’s pardon, and his father’s as well. (14) In het wonderlijke licht van de ondergaande zon en opkomende maan staan vader en zoon aan het graf. My father said, “I would never have thought this place could be beautiful. I’m glad to know that. (15)

Around the grave, zo begint de roman Everyman van Philip Roth, aan het graf van de hoofdpersoon. Maar met de titel – naar het middeleeuwse ‘elkerlijck’ – zijn wij allen daar, rond het graf. Of eigenlijk erin. Hodie mihi, cras tibi. Heden ik, morgen gij.

Aan het eind van het boek bezoekt de hoofdpersoon het graf van zijn ouders. De snelweg loopt erlangs en hij herinnert het zich plots. Die joodse begraafplaats, tussen het beton en hekwerk, asfalt en vrachtwagens. Achteraf, afgeleefd. Als hij daar staat, overvallen hem met het lezen van de namen op de steen de herinneringen. Hoe hard en gevoelloos hij ook is, hier wordt hij totaal van zijn stuk gebracht. Zijn leven draaide om succes en seks. Een man van de wereld. Zijn artistieke talenten benutte hij in de reclamewereld – niet in de kunst. Hij verliet zijn tweede vrouw na een affaire met een aantrekkelijke, opwindende, veel jongere maar oninteressante vrouw. Aan het einde van dat lichamelijke, vleselijke leven staat hij aan het graf van zijn ouders.

They were just bones, bones in a box, but their bones were his bones, and he stood as close to the bones as he could, as though the proximity might link him up with them and mitigate the isolation born of losing his future and reconnect him with all that had gone. (170)

Hij staat daar en ziet het moment naderen van het ‘vergaderd worden tot het voorgeslacht’. Ongeloof en illusieloosheid – They were just bones – helpen niet meer. Het onverzoende, onvervulde overmant hem. Is er leven, bij die beenderen?

Once he was with those bones he could not leave them, couldn’t not talk to them, couldn’t but listen to them when they spoke. Between him and those bones there was a great deal going on, far more than now transpired between him and those still clad in their flesh. The flesh melts away but the bones endure. The bones were the only solace there was to one who put no stock in an afterlife and he knew without a doubt that God was a fiction and this was the only life he’d have. (170)

Zijn ouders, de beenderen spreken. Verzoenende woorden – en er is vrede, in alle illusieloosheid. Zo zegt Roth me iets over opstanding, net als Robinson – al weet ik niet precies wat. Kinderen aan het graf van ouders. Het lijkt eenvoudig de circle of life – en het is het niet.

We staan aan het graf, zien de verweerde stenen. We zien de opstanding niet van waar wij staan, en zien toch iets – in het voorbijgaan. Er is een vitalisme en levenswil dat als het het leven ernstig neemt wel moet willen sterven – zonder bitterheid of cynisme, zonder de dood te ontkennen. En er is een opstandingsgeloof dat – tegen de schijn van tegenstrijdigheid en ongeloof in – ernst maakt met onze volle graven, met de grens die de dood is.

Er is het concrete en fysieke. Het lichaam, het graf, onvervuld, afgebroken. En er is verzoening, een bevestiging van leven. De dood is er nog altijd, onherroepelijk, en ze verliest haar prikkel.
Maar eigenlijk weet ik niet wat ik moet denken.

Coen Constandse