Christendom en slavernij

logoIdW-e1677570004807.jpg (100×115)Indrukken van een actuele tentoonstelling

Alec Ryrie noemt in zijn studie Protestanten (2017) de slavernij, oftewel: mensendiefstal, een weerzinwekkend hoofdstuk in de geschiedenis van het protestantisme: ‘de Atlantische slavenhandel is niet alleen een van de grootste misdrijven uit de geschiedenis van de mensheid, maar ook zeer nauw verbonden met het protestantisme’. Wat de Atlantische slavenhandel uniek maakte, waren ‘zijn enorme industriële schaal, zijn raciale dimensie en zijn absolute aard – juridisch verschilden slaven qua status amper van dieren’.

Ryrie vertelt het verhaal van een Zeeuwse kaper, die in het late najaar van 1596 in de haven van Middelburg arriveert met op sleeptouw een buitgenomen Portugees schip. Dat schip bevat als lading 130 Afrikaanse mannen en vrouwen, oorspronkelijk bestemd voor de Braziliaanse slavenmarkt. In de ogen van de landrotten, stelt Ryrie, hadden de Afrikanen echter veel weg van gewone mensen. Daarom bevalen de provinciale autoriteiten dat ze ‘in hun natuurlijke vrijheid’ moesten worden hersteld. In Middelburg werd een beleidslijn aangenomen, die spoedig voor de gehele Republiek zou gelden: ‘Iedere slaaf die in de Lage Landen een voet aan wal zette, was vanaf dat moment een vrij mens.’ Niettemin, stelt Ryrie, hebben Zeeuwse en Hollandse slavenhandelaren vanaf 1630 ongeveer 460.000 tot slaaf gemaakte Afrikanen in de Nieuwe Wereld verhandeld. Naar schatting stierven ruim 1.000.000 Afrikanen aan boord van de slavenschepen. En dan speelden de Nederlanders nog maar een ondergeschikte rol in de slavenhandel!

Ryrie stelt: ‘Zoals het voorval in Middelburg liet zien, stond voor sommige protestanten al vanaf het vroegste begin vast dat slavernij verwerpelijk is – een zienswijze die nooit uit beeld is geraakt en die uiteindelijk heeft geleid tot de afschaffing ervan. Dat laat echter onverlet dat veel protestanten slavernij als zodanig accepteerden en eraan hebben meegewerkt. Sommigen meenden zelfs dat de slavernij op grond van de Bijbel als een protestants ideaal kon worden verdedigd.’

 

Tentoonstelling

Om ons stil te laten staan én wakker te maken over de geschiedenis van de slavernij, en met name de rol van de kerk daarbij, heeft museum Catharijneconvent de tentoonstelling Christendom en Slavernij samengesteld. Deze tentoonstelling werd geopend vlak voor het moment dat Nederland de slavernij herdacht bij de viering van Ketikoti. Aan de hand van historische objecten, uitspraken van predikanten, oude documenten met bijvoorbeeld de prijs van een slaaf, portretten en schilderijen vergezeld van teksten, probeert het museum ons aan het denken te zetten over christendom en slavernij. Voor de inhoud en samenstelling is samengewerkt met de PThU en de Universiteit van Curaçao, die beide een onderzoeksprogramma over dit onderwerp hebben. Aan de historische informatie zijn kunstwerken toegevoegd van hedendaagse kunstenaars die het slavernijverleden met zich meedragen. Deze zijn bedoeld als ‘tegenstemmen’, stemmen van nu, want de stemmen van de voorouders zijn in het verleden niet gehoord. De kunstwerken zijn ruimtelijk haaks op het historische beeldverhaal geplaatst.

Een audiovisuele presentatie probeert ons duidelijk te maken hoezeer het slavernijverleden bij de nazaten nog nawerkt en hun leven bepaalt. Als voorbeeld hoe diep dat zit, wordt verteld hoe een oudere, Surinaamse man bij een supermarkt per ongeluk zijn fiets aan die van een ander had vastgemaakt. Deze moest dus wachten tot de man eindelijk op kwam draven om zijn fiets los te maken. Zijn verontschuldigende reactie: ‘Ik zou voor straf met de zweep moeten krijgen’.

 

Casus Middelburg

Ook de tentoonstelling confronteert ons, meteen in het begin, met het Middelburgse voorval, maar corrigeert de lezing van Ryrie op grond van recent onderzoek. Het zou niet gaan om de toevallige ‘bijvangst’ van een kaping, het was een ‘vroeg voorbeeld van Nederlandse deelname aan de slavenhandel’ en het zou gaan om ‘gedoopte slaafgemaakten’. En omdat het om ‘ghedoopte Christenen’ ging, vond burgemeester Ten Haeff dat ze vrij moesten komen. Via de kerken zouden adressen moeten worden verzameld ‘waar ze een ambacht konden uitoefenen en “opgroeien” tot goede christenen’. Het is nogal een verschil of de tot slaafgemaakten in vrijheid moesten worden gesteld omdat ze gedoopt waren of, zoals Ryrie opmerkt, omdat ze ‘op gewone mensen leken’.

Ging het hier om bijvangst of was Nederland actief aan het handelen? Waren kerken inderdaad actief in het dopen van slaven? Was men, zoals Ten Haeff, tegen de slavenhandel in het algemeen of alleen als het om gedoopte christenen ging? Enkele van de vragen die worden opgeroepen.

Thema’s

De tentoonstelling is opgebouwd naar een aantal thema’s, zoals Met de bijbel in de hand: is het toegestaan om slaven te houden? We lezen de opvattingen van een lange reeks van predikanten, voor- en tegenstemmen. Een paar voorbeelden. Volgens de Zierikzeese predikant Godefridus Udemans (1581 – 1649) behoort slavernij niet tot de wereld zoals God die heeft bedoeld, maar omdat de slavernij er nu eenmaal is, moet deze vooral goed gereguleerd worden, bijvoorbeeld doordat ‘trouwe, christelijke slaven’ na verloop van tijd worden vrijgelaten ‘op datse …. des te beter tot het Christen-geloove moghen ghelockt worden’. Predikant en hoogleraar Gisbertus Voetius (1589 – 1676) is echter tegen: Christenen moeten zich niet met deze handel inlaten. Het is mensendiefstal, wat volgens de Bijbel verboden is. Opmerkelijk is de geschiedenis van Jacobus Capitein (1717 – 1747). Hij werd als jonge slaafgemaakte uit het hedendaagse Ghana meegevoerd naar Nederland en in Leiden opgeleid tot predikant. Hij is de eerste protestantse predikant van Afrikaanse afkomst en keert terug naar zijn geboortestreek om daar het evangelie onder de ‘heidenen’ te brengen. Hij werd slechts dertig jaar. Capitein verdedigt de stelling dat slavernij met het christendom te verenigen is, aangezien de Bijbel niet spreekt over lichamelijke vrijheid, alleen van geestelijke vrijheid. Op het tentoonstellingspaneel lezen wij de conclusie van Capiteins relaas: ‘een slaafgemaakte kan zich bekeren tot het christendom, zonder dat dit vrijmaking betekent’.

 

Vloek van Cham

Voor theologen speelde ook de ‘vloek van Cham’ een rol om slavernij te verdedigen. Cham heeft zijn vader Noach dronken en naakt aanschouwd en vertelt dit door aan zijn broers, die respectvol en zonder te kijken hun vader bedekken met een mantel. Noach straft Cham door diens zoon te vervloeken: ‘Vervloekt zij Kanäan; knecht van zijn broers zal Kanäan zijn, de minste van alle knechten.’ Hoewel de bijbeltekst niets zegt over huidskleur of etniciteit wordt het verhaal later gebruikt om te verklaren waarom in het bijzonder zwarte mensen andere volkeren als slaafgemaakten zouden moeten dienen. Cham zou namelijk hun voorvader zijn. Deze ‘raciale interpretatie van de vloek van Cham’ wordt buitengewoon populair, zo lezen wij op paneel 26: Zo tekent predikant Jan Willen Kals uit de mond van Surinaamse plantagehouders op, dat zij Afrikanen zien als ‘die vervloekte Chams Kinderen (….), domme Beesten, die geboren zijn tot Slavernij’.

 

Koopman en dominee; zending en doop

Een volgend thema is de verwevenheid van kerk, koopman en dominee: wat was de betrokkenheid van predikanten bij VOC en WIC? Handelaren en predikanten van de Nederduitse Gereformeerde Kerk varen samen uit, predikanten ontvangen hun salaris van WIC of VOC en hebben de beschikking over tot slaafgemaakten. Het wijst allemaal op een nauwe vervlochtenheid van kerk en slavernij. ‘Geestelijken in de koloniën vullen hun salaris aan door in slaafgemaakten te handelen of een plantage te beginnen.’ Kerkleden pronken met tot slaafgemaakten, die hun bijbel en gezangenboeken voor hen meedragen naar de kerk.

Bij het thema zending en doop leren wij dat er grote verschillen waren tussen de kerkgenootschappen. Predikanten van de protestantse kerk maakten zending en bekering niet tot hun eerste doelstelling, de Evangelische Broedergemeente was actiever. Maar de tentoonstelling wijst wel op de bestrijding van afgoderij. Getoond wordt een kinderboekje van dominee Jan de Liefde, waarin een zendeling een kankantri (kapokboom) omhakt, de heilige boom van de winti-religie, teken van heidendom. Misschien waande deze zendeling zich even Bonifatius zelf.

Periodisering

Christendom en Slavernij bevestigt de constatering van Ryrie, dat sprake is van een afschuwwekkende geschiedenis. De tentoonstelling laat deze geschiedenis aanvangen omtrent 1600. Een kaart geeft de koloniale ambities van die Republiek aan, handelsroutes, koloniale nederzettingen, plantages, én kerkgebouwen. Maar als we praten over slavernij en kolonialisme ligt daar natuurlijk niet het werkelijke begin. Er is sprake van een aantal perioden. De antieke tijd kende zijn slavernij, Willem Maarten Dekker schrijft hierover in dit nummer. Volgens Ryrie stonden christenen in deze tijd spiritueel en evasief tegenover de slavernij. Belangrijk was het onderscheid dat werd gemaakt tussen lichamelijke en geestelijke vrijheid, een concept, zo zagen wij, dat in de koloniale tijd door zou werken om de houding ten opzichte van slavernij te bepalen. In de Middeleeuwen was geen sprake van slavernij, wel waren er horigen, een maatschappelijke groep die zich, aldus historicus Henri Pirenne, geleidelijk aan vrijmaakte, handel ging drijven door van markt tot markt te gaan en de kern werd van de stedelijke burgerij.

Dan was er de periode vóór 1600 geprofiteerd van het koloniale systeem dat Spanjaarden en Portugezen hadden opgezet, onder andere door handel in koloniale waren tussen Madrid en Amsterdam. Maar de breuk met Spanje zette aan dat de Republiek een eigen koloniaal handelsnetwerk op ging zetten, waarbij VOC en WIC de drijvende krachten waren. Hier ligt het begin van de tentoonstelling van het Catharijneconvent, die ons duidelijk maakt welke opvallende rol predikanten speelden. Niet alleen voeren zij mee op de schepen voor de geestelijke verzorging van de bemanning, zij vestigden zich voor die taak ook in de koloniale nederzettingen. En dat hun rol zich niet beperkte tot prediking zien wij aan Petrus Plancius. In de tentoonstelling wordt hij de ‘vader van de Nederlandse zending’ genoemd, maar hij was meer dan dat en niet alleen predikant. Hij ontwikkelde voor de VOC en WIC het loodswezen, maakte als cartograaf zeekaarten en werkte samen met zijn Vlaamse en calvinistische medebroeder Simon Stevin, die een plattegrond voor de ‘ideale handelsstad’ ontwierp, een model dat ook werd toegepast in koloniale gebieden, bijvoorbeeld Batavia. In een Belgisch tijdschrift lezen wij over Vlaamse trots dat emigrant Plancius, samen met andere Belgische landgenoten, zoals Stevin, zoveel heeft bijgedragen aan het Nederlandse koloniale systeem.

Abolitionisme

Een van de weinige goede zaken die uit de afschrikwekkende geschiedenis van de slavernij zijn voortgekomen, aldus Ryrie, is ‘de tegenwoordig algemeen geldende overtuiging dat geen enkele vorm van slavernij acceptabel is’. Maar pas in de negentiende eeuw klinken er stemmen dat de slavernij moet worden afgeschaft. De tentoonstelling wijst onder andere op dominee Nicolas Beets. En Nederland loopt niet voorop. Mei 1858, enkele jaren voor de afschaffing, spreekt de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk zich pas uit over de slavernij: het is een ‘schandmerk’, die ‘met den geest des Christendoms in openlijke strijd is’ en ‘waarvan zij zich hoe eer zoo liever moet reinigen’. Misschien kunnen we stellen dat deze periode van abolitionisme tot in de huidige tijd doorloopt, de tijd waarin we proberen tot ons door te laten dringen wat de slavernij heeft betekend en hoe deze tot in huidige generaties ‘nazaten’ doorwerkt. We herdenken, vieren Ketikoti, maken excuses en proberen onze kennis te vergroten en te verdiepen. Er is geld uitgetrokken voor herstelprojecten. Ook de kerken staan stil bij hun rol en tonen berouw. De Raad van Kerken bood al in 2013, tien jaar eerder dan de regering, excuses aan. De kerken staan stil bij hun koloniale verleden en inventariseren hun omstreden erfgoed dat gebouwen en kerkinventaris aankleeft. Er is aandacht voor de nazaten, voor wie de slavernij een persoonlijk trauma is. Rituelen spelen een rol bij de verwerking, waarbij religieuze mengvormen ontstaan. Zo lazen wij dat in een herdenkingsdienst tegelijk God én voorouders worden aangeroepen. Maar goed: de confrontatie van christendom met andere vormen van spiritualiteit is nu eenmaal onderdeel van de koloniale tijd. Belangrijk is, dat er een slavernijmuseum zal komen om op aansprekende wijze kennis over te dragen. De tentoonstelling Christendom en Slavernij is een voorbeeld en lijkt daarvoor een opmaat.

Daarnaast zien we een transformatie in wetenschap en cultuur. In de wetenschap is het postkoloniale denken een poging de vooronderstellingen van het westerse denken, het denken van de Global North, dat ook zijn suprematie heeft opgelegd aan de Global South, althans te verzachten.

 

Kees Doevendans

De tentoonstelling Christendom en Slavernij, samengesteld door Madelon Grant en Vincent van Velzen, is te zien tot en met 22 september. Er is ook een uitgebreid programma van activiteiten en lezingen, zie hiervoor: www.catharijneconvent.nl

In de Waagschaal, nr. 8, 17 augustus 2024