Het christelijk Openbaringsbegrip
- Pagina's:
- Het christelijk Openbaringsbegrip
- Woord vooraf
- Het christelijk Openbarings-begrip
- Het wezen der Openbaring
- De teekenen der Openbaring
- Het werk der Openbaring
HET CHRISTELIJK OPENBARINGS-BEGRIP.
Wie over het Christelijk Openbarings-begrip wil spreken, en wie van een ander iets over deze aangelegenheid hooren wil, plaatst zich daarmee in een zeer bepaalde ruimte, waarin een zeer bepaalde orde geldend is. Als dit hem onaangenaam zou zijn, staat het hem stellig volkomen vrij, het probleem weer los te laten. Maar het staat hem, als hij het probleem wil opnemen, niet vrij, dit evengoed buiten als binnen die ruimte, evengoed boven als onder die orde te doen. Ook de jood of de „heiden” of de „ongeloovige” kan zich met het Christelijk Openbarings-begrip alleen dan in overeenstemming met de zaak bezighouden, wanneer verondersteld wordt, dat hij zich eveneens in die ruimte en onder die orde weet te verplaatsen. — Of zulk een, slechts verondersteld, begrijpen hem werkelijk mogelijk zal zijn? Als het alleen verondersteld is, dan zal het, zelfs wanneer het in zakelijken zin (phaenomenologisch) juist zou wezen, toch een onvruchtbaar, ja ten slotte een dood begrijpen zijn. Maar dat verandert niets aan het feit, dat ook omgekeerd een levend, vruchtbaar, christelijk begrijpen van de Openbaring alléén mogelijk is onder de voorwaarde, dat daarbij wordt gedacht en gesproken in overeenstemming met de zaak, waarover het gaat, en dus alleen binnen die ruimte en onder die orde.
Het christelijk Openbarings-begrip is het antwoord van den mensch op het Woord Gods, waarvan Jezus Christus de Naam is. Dit Object wekt het christelijk Openbarings-begrip; vandaaruit krijgt het zijn inhoud, zijn vorm en zijn grens. Dat moet immers bedoeld zijn met het bijwoord „christelijk”; het zegt gebiedend, het zegt met uitsluiting van elke discussie, dat het hier gaat over het Openbaringsbegrip, dat gebonden is aan den Naam Jezus Christus. Een Openbarings-begrip, dat van deze gebondenheid zou zijn losgemaakt, zou als zoodanig niet het christelijke, maar misschien het joodsche of stoïsche, misschien het romantische of positivistische, maar in ieder geval een ander Openbaringsbegrip zijn. Alleen in die gebondenheid ligt de waarborg voor de zakelijkheid.
Maar in deze gebondenheid ligt ook de vrijheid van het christelijk Openbarings-begrip verankerd. Het staat namelijk onder geen andere wet, dan onder die, welke het door dezen Naam wordt voorgeschreven. Het behoeft noch ter linker- noch ter rechterzijde eerst te zóéken, waar de Openbaring nu eigenlijk te vinden is, laat staan dat het eerst zou moeten vragen, of zoo iets als Openbaring überhaupt wel bestaat. Het behoeft zich de verzekering, dat er Openbaring is, van geen enkele zijde vooraf te laten opdringen of te laten bewijzen. Die is al bekend en is al gegeven. De Naam Jezus Christus, waarvan het begrip afhankelijk is, drukt uit, dat die verzekering reeds gevonden is door de Openbaring zélf.
Evenmin is het denken over de Openbaring onderworpen aan algemeene waarheden over God of over den mensch of over de verhouding tusschen God en mensch, omdat het alle kennis aangaande God en den mensch juist in dezen Naam gezocht en gevonden heeft, en steeds opnieuw zoekt en vindt. Het is uiteindelijk en wezenlijk ook niet bepaald door menschelijke levensnoodzakelijkheden en logische wetmatigheden, maar het is uiteindelijk en wezenlijk alleen bepaald door de waarheid, die in dezen Naam reeds ligt opgesloten. Christelijk begrip van de Openbaring is een naschrijven van het goddelijk schrift, dat in dezen Naam voor den mensch is neergelegd. Omdat het een menschelijke poging is, geschiedt dit na-schrijven natuurlijk op de tafel van het menschelijk leven en denken. Daarbij kan evenwel alleen die Naam regeerende, ordenende en vormende kracht hebben, en niet de een of andere vóóronderstelling, welke door den mensch zijnerzijds werd meegebracht, niet een ideeële en ook niet een existentieele.
Wie dus over het christelijk Openbarings-begrip wil spreken, en wie er iets over hooren wil, zal goed doen, vóór al het andere, zichzelf aan te sporen, — zooals een ruiter zijn paard aanspoort, — namelijk tot opmerkzaamheid, tot respect, tot vertrouwen, tot gehoorzaamheid tegenover dien Naam. ledere afwijking van dit uitgangspunt zou het rechte verstaan in gevaar brengen, zou ten slotte het christelijk begrip aangaande de Openbaring onmogelijk maken.