Brunner na het Barth-jaar
Eginhard Meijering heeft Emil Brunners Dogmatik vertaald. Een formidabele onderneming waarmee hij de tekst dicht bij onze oren brengt en haar met puntige, prikkelende voetnoten en commentaren verheldert en terloops waardevolle herinneringen ophaalt aan de wijze waarop Nederlandse theologen indertijd op Brunner reageerden. Maar bovenal vuurt hij de vraag op je af: wat doet dit werk met jou na het Barth-jaar?
Brunners dogmatiek verscheen in drie stevige boekdelen achtereenvolgens in 1946, 1950 en 1960. Dat was de tijd waarin de wereld zich moest hernemen ná de zondvloed van het fascisme. Terwijl Karl Barth aan de voet van de Alpen nog altijd geduldig bouwde aan zijn ark, snelde Emil Brunner heen en weer tussen de Verenigde Staten en Japan, ruimde mijnenvelden op en probeerde de internationale routes weer bevaarbaar te maken. Er is niets mis met dat communicatieve werk, maar toch besteedde ik er indertijd weinig aandacht aan. We wisten natuurlijk allemaal dat hij door Barth tijdens de Duitse kerkstrijd krachtig opzij was gezet en ik stemde daarmee in, zoals Saulus met de steniging van Stefanus. In het licht van Barth had ik geen oog voor Brunner en dat heeft lang geduurd. Maar nu ik hem tegenkom in de milde presentatie van Meijering, dringt langzaam tot me door wat het belang is geweest van zijn theologische grondhouding. Ik bedoel die houding van het geduldige en vasthoudende zoeken naar doorgangen in het geblokkeerde denken over God, mens en wereld.
Brunner’s theologische geweten heeft één brandpunt. Hij noemt dat: Die göttliche Selbstmitteilung, een woord dat in elke hoofdtitel van zijn dogmatiek terugkeert. Het klinkt akelig compact en ook in de overigens voortreffelijke vertaling van Eginhard Meijering blijft het een hele mondvol: ‘de goddelijke zelfmededeling’, maar het gáát over het gebeuren van de communicatie, van de ontmoeting, van de relatie waarin het bestaan met elkaar gedeeld wordt en waarin je elkaar bij name leert kennen. Dat zijn de termen waarin Brunner over de ontmoeting van God en mens wil spreken. Nee, beter gezegd: hij wil niet spreken over de ontmoeting, maar staan in die ontmoeting! In zijn theologisch denken zoekt hij hardnekkig positie, dáár waar God zich zelf meedeelt aan de mensen en waar God de mensen deel geeft aan zich zelf. Dat is een gebeuren, waarvan de Eeuwige zowel de grond als de voleinding is, en het is tegelijk een gebeuren waarin hij zich zelf verwezenlijkt in de geschiedenis – uiteindelijk in Jezus Christus – en waarbij hij zich zelf tegenwoordig stelt door de heilige Geest. Brunner onderscheidt vier peilers van Gods communicatie met de mensen en behandelt die achtereenvolgens in de vier onderdelen van zijn dogmatiek: I. Der ewige Grund…II Die geschichtliche Verwirklichung…III Seine Selbstvergegenwärtigung durch den heiligen Geist… IV Die Vollendung… Maar alles wordt overbrugd door het éne, doorgaande motief van de relatie, de ontmoeting, de communicatie, waarin God zich zelf meedeelt en zich zelf deel geeft aan de mensen. Wat in zijn theologie ‘waarheid’ heet, valt samen met het gebeuren van de ontmoeting. Brunner hoopte dat deze wending in het denken de theologie bij het waarachtige, menselijke leven zou houden. Denken in termen van ‘de’ waarheid, hoe fascinerend dat ook mag zijn, leidt links en rechts tot verstarring. Hij denkt daarom bij voorkeur in termen van relatie. Die relationele wending had hij ooit herkend in Bubers Ich und Du en het had hem sindsdien nooit meer losgelaten. Dáár heeft Brunner zijn houding gevonden en wie zijn dogmatiek leest, moet zich daarvan terdege bewust zijn. Deze theoloog waagt zich zelf in het hoogspanningsgebied van de actuele ontmoeting met God en legt daarover in duidelijke taal verantwoording af aan tijdgenoten. Hij wordt gedragen door de overtuiging – zoals Meijering ergens noteert – ‘dat God een werkelijkheid ook buiten ons is, die van buitenaf op ons wil inwerken’. Deze theoloog wil existeren in relaties en niet blijven dolen in een ideologisch spiegelpaleis. Daar brandt zijn geweten.
Heel praktisch werkt dat geweten door in zijn gedachten over de kerk. Brunner begint zijn ecclesiologie met harde kritiek op de sacramentele, hiërarchische en wereldvreemde kerk zoals die door de eeuwen heen monsterlijk groot gegroeid is om uiteindelijk in een diepe crisis te raken. Dit instituut is niet meer te repareren en dat is maar goed ook. Liever minder nostalgie en meer verlangen naar een geheel nieuwe vorm van gemeenschap. Hier komt zijn motief van de communicatie tot haar recht. Het gaat in de ‘kerk’ om de beoefening van de gemeenschap! Spreek dan ook maar liever niet van kerk, maar van gemeente, gemeenschap, communio. Nog beter, noem het ecclesia! We stoten hier op de geuzennaam die in de jaren zestig werd aangenomen in kritische kringen.
Voor Brunner valt dogmatiek uiteindelijk samen met de leer van Jezus Christus. Tussen al de andere themata van schepping tot voleinding, van Israëls geschiedenis tot het getuigenis van Wet en Profeten, vormt de christologie het absolute hoogtepunt. Als zijn betoog daar eenmaal is aangekomen, is hij terug bij het onderwerp van zijn boek uit de beginjaren van de dialektische theologie, Der Mittler. En dan blijkt dat hij, bij alle veranderingen en verschuivingen in zijn denken, nog steeds bezig is om een opening te zoeken tussen de Scylla van een steile rechtzinnigheid en de Charybdis van een wervelende vrijzinnigheid. Die passage van de theologische zee-engte hoort nu eenmaal bij zijn Odyssee.
Al lezend, bladerend, mijmerend groeide bij mij – naast ergernis over het gebrek aan bijbel-theologische excursen en het gemis aan focus op de centrale rol van Israël – mijn respect voor deze behoedzame en toch altijd kritische theoloog die de tijd neemt om de vaarwegen open te houden in het theologisch denken. Zijn oplettendheid is en blijft nodig en vraagt in onze tijd om opvolgers die niet verlegen zijn en zich niet laten wegduwen door welke bevlogen geesten ook. Eginhard Meijering plaatst Brunner in de buurt van het werk van Van den Brink en Van der Kooi. Zelf gaat hij verder. Hij demonstreert dat er verbinding is te maken tussen een vrijzinnige en een rechtzinnige levenshouding door als lid van de Remonstrantse Broederschap gastlid te worden van de kennelijk evangelicaal gekleurde Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt in zijn woonplaats. Een spagaat waar weinigen zich aan zullen wagen, maar die wel te denken geeft. Is er geïntegreerde gemeenschap mogelijk zònder dat wij ons existentieel inleven in anderen?
Voegt Brunner iets toe aan Barth? Ik leerde in de Kirchliche Dogmatik de fascinerende kracht kennen van de dialectische denkbeweging. Dat volgehouden gesprek met de tegenstander die elke bewering onderuithaalt en confronteert met een weerwoord. Woord tegen woord, hard tegen hard, zonder angst voor een breuk en desnoods dwars door de breuk heen. Daarmee heeft Barth bergen verzet. Bij Brunner noteer ik dat er ook nog zoiets is als taal waarin de relatie centraal staat. Hij spreekt je persoonlijk aan: hier ben ik, ik heb je wat te zeggen. Waar ben jij? Hier gaat het om de verbinding en om het wegnemen van wat het contact verhindert en om het helen van de breuk. Hier is minder behoefte aan bergenverzettende theologische uitspraken, maar meer aan alledaagse, even strenge als liefdevolle duidelijkheid. Leren communiceren, dàt voegt Emil Brunner toe. Kort nadat Brunner van het toneel was verdwenen, kwam in de praktische theologie de oefening in communiceren zelf aan de orde. Niet langer praten over communiceren, maar doen. De ideologische strijd verbleekte bij de verbijstering over wat er in de ontmoeting gebeurt. Dat veranderende alles in de werkplaats van het pastoraat, de liturgie, het diaconaat, de homiletiek en de catechese en zeker ook op het gebied van het spreken van de kerk in de openbare ruimte. Brunner, zelf nog gestoken in het maatpak van de moderniteit, stond op de drempel van deze verandering.
En nu? Wonderlijk genoeg worden in deze tijd de oude, negentiende-eeuwse ideologische posities weer ingenomen. Een zelfbewuste vrijzinnigheid speelt in op de hunkering naar religieuze beleving, een strijdbare orthodoxie mengt zich in het debat over de neutrale samenleving en daartussen zijn er altijd nog enkele, eenzame zwervers. Midden in deze zich verhardende verhoudingen is er dringend behoefte aan een bescheiden houding, de houding waarin Brunner zich oefende, namelijk: weten dat je voor Gods aangezicht staat en dat er geen leven mogelijk is buiten deze ontzaglijke en intieme ontmoeting. Wie in dit jaar ‘ja’ heeft gezegd tegen Barth, kan geen ‘nee’ blijven zeggen tegen Brunner.
Maarten den Dulk
E.P. Meijerings vertaling van Emil Brunner Dogmatiek verscheen in tien afzonderlijke delen bij Pumbo 2018-2019 en is verkrijgbaar via de boekhandel en het CBH.
In de Waagschaal, jaargang 28, nr. 10. 12 oktober 2019