Beste At,

logoIdW

 

BESTE AT,

De vraag die je opwerpt over de theologie van Barth in je artikel over de biografie van Den Uyl (IdW 39/12) is voor mij intrigerend. Ik wil er graag op ingaan; ook omdat jij en ik van dezelfde kerkelijke generatie zijn en uit dezelfde theolo-gische school (de Amsterdamse) komen. En in beide was Barth toch wel de dominante dogmaticus. Maar eerst een andere vraag naar aanleiding van wat je openhartig schrijft over je huidige interesses in relatie tot geloven.

Je schrijft dat Barth’s theologie voor jou een intellectueel genot is. Maar je merkt dat je, vanwege een ander activitei-tenpatroon, minder gedwongen bent om je expliciet bezig te houden met theologische vragen – dan wel met geloofs-vragen. Op dat punt van je betoog is het onderscheid tussen die twee (mij) niet meer geheel duidelijk. Ik vermoed dat je in die hele passage dit wilt zeggen: ‘Kan het zijn dat Barth’s theologie alleen maar intellectueel interessant is, en dat het voor ‘geloven’ niet wezenlijk van belang blijkt te zijn, waardoor een verschuiving naar een andere intellectuele interesse ineens een afwezigheid van geloof manifest kan maken?’

Als dat is wat je bedoelt te zeggen moeten we misschien eerst iets uitwisselen over de verhouding van theologiseren en geloven. Ik gebruik met opzet twee werkwoorden in plaats van ‘de’ theologie en ‘het’ geloof, om het persoonlijke karakter ervan bij de kop te nemen (wat jij in je artikel met betrekking tot je eigen wedervaren ook doet). Ik begrijp dat voor jou theologiseren en (blijven) geloven heel nauw verbonden zijn (met je dank daarvoor aan Barth).

Dat zou ik je zo niet kunnen nazeggen. Op mijn geschiedenis is welhaast eerder het omgekeerde van toepassing: naarmate ik minder langs de lijn van Barth ging theologiseren begon ik anders te geloven. Die ontwikkeling begon bij mij in de eerste jaren in de pastorie. Ineens ontdekte ik dat ik met het toen net nieuwe ‘Christelijk geloof’ van Berkhof en met de (in Amsterdam gerelativeerde) ‘bronnensplitsing’ veel dichter bij de vragen kwam te staan uit het geloofs-leven van gemeenteleden – en van mezelf als voorganger daarin.

En dat werkte voor mij niet alleen veel vruchtbaarder in de dagelijkse praktijk, maar ook nog in intellectueel opzicht. En ik zou nu – over ruim 30 jaar terugkijkend – kunnen zeggen dat juist het afstand nemen tot Barth’s theologie mij, zowel naar de kant van de ontwikkeling van mijn persoonlijk geloof als naar de kant van het intellectuele, meer ruimte, diepgang en samenhang in mijn bestaan heeft gegeven.

‘Mijn bestaan’ – hier kan ieder alleen voor zichzelf spreken. Ik peins er niet over om te zeggen dat dat voor een ieder zou moeten gelden. Er zullen ongetwijfeld mensen zijn die, net als jij, wèl dichter bij Barth zijn gebleven dan ik en die daarmee óók meer ruimte, diepgang en samenhang hebben ontdekt in hun bestaan, zowel existentieel als intellectu-eel. Of dat dan aan de theologie van Barth ligt? Ik zou het niet durven zeggen; zomin als ik voor jou zou durven ant-woorden dat jouw situatie zoals je die beschrijft veróórzaakt wordt door de theologie van Barth.

Voor mezelf sprekend kan ik alleen zeggen dat ik Barth’s theologie in mijn jeugdjaren (ongeweten) meegekregen en in mijn eerste volwassenheid (wèl geweten) ingedronken hebt. Ik kan mezelf dus niet voorstellen zonder Barth’s theolo-gie. Maar zonder die theologie achter me te laten durf ik wel te zeggen – zonder enige pretentie – dat ik verder geko-men ben. Met ‘verder’ bedoel ik hier uiteraard niet ‘intellectueel hoogstaander’ of iets dergelijk, maar ‘meer onbevan-gen en minder theologisch gecodeerd naar het geloofsleven kijken‘. Dat werd en wordt ook mede veroorzaakt door onvoorziene en bepalende ervaringen in mijn leven en mijn eigen reflectie daarop als de persoon die ik (ook door die ervaringen) geworden ben.
Ik sta me daar niet op voor. In zekere zin overkomt het je doordat in het leven dat je meeneemt steeds meer materiaal wordt opgetast dat je in toenemende mate ook gaat filteren op de essentie daarvan. Misschien hangt dat ook wel gewoon samen met ouder worden.

In dat licht heb ik dan ook geen enkele behoefte om Barth te ‘beseitigen’. Zijn theologie blijft bij me als onlosmakelijk deel van mijn leven, en hij heeft nog steeds wat te zeggen. Maar niet meer als de voornaamste theoloog. Daar komt het eigenlijk op neer.

De verhouding van ‘geloven’ en ‘theologiseren’ heeft wat mij betreft (en dat meende ik ook in en achter jouw woorden te lezen) twee componenten: de ene is van meer intellectuele aard, en de andere is van zuiver persoonlijke aard: wat is je levensgeschiedenis en hoe ga/ging je daar mee om? Misschien draagt deze reactie – met dank aan jouw open-hartigheid – iets bij aan één van die twee componenten.

Met een hartelijke groet,

Jan Bruin

Auteur is emeritus predikant (PKN) en was scriba van de PKV Noord-Holland.