Brief aan prof. J.L. Hromádka

Brief aan ds G.J. Derksen

Na publicatie van Barths brief aan Hromádka in het Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur schrijft ds Gerard Jan Derksen (1902-1976) een brief aan de redactie van het blad. Ds. Derksen is op dat moment predikant in Groede. In zijn brief vraagt hij de redactie om uitleg. ‘Hoe is een gewapende strijd te verenigen met de strijd van Jezus’ kerk?’ Hij is verbaasd over de mening van Barth in deze. Hij had dat van hem niet verwacht, juist omdat Barth zich verzet tegen ‘elke identificering van wat dan ook in de wereld met het koninkrijk Gods’. De redactie stuurt de brief van Derksen aan Barth door met de vraag of hij bereid is op de brief van Derksen te reageren. Barth doet dat op 26 oktober 1938.

 

Uit een brief aan dominee G. J. Derksen (Holland), 1938

Bazel, 26 oktober 1938.

In antwoord op de vraag die mij werd gesteld, zal ik proberen in het kort uiteen te zetten welke overwegingen aan de gespatieerd gedrukte zin1 ten grondslag lagen en nog steeds liggen.

Wat in de nu verloren zaak van Tsjecho-Slowakije tegen Hitler-Duitsland aan de orde was, was niet alleen de regeling van een territoriale en nationale kwestie. Dat een dergelijke kwestie zich in het Sudetengebied voordeed en om een antwoord vroeg, valt niet te ontkennen. Het lijkt erop dat het Verdrag van Versailles daar ondraaglijke verhoudingen heeft gecreëerd. En het lijkt erop dat de Tsjecho-Slowaakse regering tot dan toe geen manieren had gevonden om ze te op te lossen. Om de daarmee samenhangende kwestie evenwel aan te pakken moest met de volgende voorwaarden rekening gehouden worden:

  1. Aan de eventueel bestaande misstanden moest in elk geval een einde gemaakt worden via de weg van het recht, dat wil zeggen door in internationale onderhandelingen afspraken te maken en besluiten te nemen, waaraan alle betrokkenen deelnemen en gehoord worden. Doordat in plaats daarvan jegens Tsjecho-Slowakije gekozen werd voor de weg van een eenzijdig dictaat en daarbij te dreigen met buitensporig geweld, had deze staat boven alles de plicht voor zijn bestaan op te komen en dus zijn toenmalige grenzen militair te verdedigen. Door zo voor zijn bestaan op te komen moest hij rebus sic stantibus2  een kwestie van de politieke orde in Europa beantwoorden.
  2. Aan de eventueel bestaande misstanden mocht in geen enkel geval een einde gemaakt worden door het bepaald grotere kwaad, namelijk door Tsjecho-Slowakije als de enige Oost-Europese voorpost van democratische politiek in feite weerloos te maken, door nog eens vier miljoen Europese mensen aan het dictatoriale systeem (aan zijn geheime politie, zijn barbaarse justitie, zijn gelijkgeschakelde3 pers, zijn antisemitisme, zijn kerkstrijd, zijn mythos enz.) over te leveren, waardoor dit systeem van nieuw prestige en nieuwe kracht voorzien werd. Ook vanuit dat oogpunt had Tsjecho-Slowakije de plicht voor zichzelf op te komen en dus zich militair te verdedigen. En door zo voor eigen bestaan op te komen moest zij rebus sic stantibus een kwestie van de politieke vrijheid in Europa beantwoorden.

De Kerk van Jezus Christus kan niet onverschillig staan ten opzichte van de kwestie van de politieke orde en vrijheid in Europa. Zij verkondigt de totale aanspraak van het Woord Gods. Zij kan deze aanspraak in een dictatoriaal systeem alleen óf ontrouw worden en daardoor voor God en de mensen zich belachelijk maken óf trouw blijven en daardoor de uitroeiing door de dictatuur over zich afroepen. Ook al moet zij bereid zijn zich door voldongen feiten voor dit dilemma te laten plaatsen, dat betekent niet dat zij met een politiek die haar voor dit dilemma stelt, kan instemmen, noch deze kan goedkeuren en nastreven. De kerk kan de dictatuur moeten dulden. De enige politieke constellatie, waarmee zij alleen kan instemmen, die zij kan goedkeuren en nastreven, is echter die van de orde en van de vrijheid.

Wordt de politieke orde en vrijheid bedreigd, dan raakt deze bedreiging ook de kerk. En trekt een rechtsstaat ten strijde om zich te verdedigen, dan neemt ook de kerk daar indirect deel aan. Zij zou haar eigen verkondiging niet serieus nemen, als zij dan onverschillig zou kunnen blijven. Zij kan als kerk alleen geestelijk strijden en lijden. Zij zal daardoor indirect het belangrijkste en beslissende doen wat zij voor een staat die orde en recht verdedigt, behoort te doen. Omgekeerd zal zij echter ook erkennen, dat het menselijke strijden en lijden van de staat en van de soldaten van deze staat indirect ook voor haar gebeurt.

Dat is de betekenis van de gespatieerde zin in de brief die ik geschreven heb. Van een ‘identificatie’ tussen de strijd en het lijden van de kerk en die van de staat  is in deze zin geen sprake. Men mag echter ook niet over het hoofd zien dat de strijd en het lijden van de kerk met die van de staat samenhangen wanneer de staat als rechtsstaat tegen een blinde dynamiek moet opkomen voor de orde, en tegen een brute tirannie voor de vrijheid. Dan moet de kerk zich niet van de staat distantiëren, maar in solidariteit naast hem gaan staan. De zin over de Tsjechische soldaat bedoelt alleen maar een concrete toepassing te zijn van wat in 1 Timotheüs 2:1-3 als reden van het christelijke gebed voor de overheid aangegeven wordt: ‘opdat we rustig en ongestoord kunnen leven, in alle vroomheid en waardigheid’. Juist daarom is er een rechtsstaat. En juist daarom moeten er helaas, zolang er mensen zijn die de orde verstoren en de vrijheid saboteren, ook soldaten zijn en dient er in zo’n situatie waarlijk ook hartelijke christelijke steun voor de soldaat te zijn.

Vergist heb ik mij op 19 september alleen daarin, dat ik de kracht van het verzet van zowel Tsjecho-Slowakije als van de andere Europese staten die gekenmerkt worden door orde en vrijheid heb overschat, en ook het inzicht van de Europese kerken toen. Praag heeft de rug niet recht gehouden en Londen en Parijs hebben niet weer de rug gerecht. En de kerk heeft, door zich meer bezig te houden met de vrede in het algemeen dan – zoals ze had behoren te doen – met de vraag naar de rechtvaardige vrede, niets ter zake gezegd. Wij zullen allen ervoor moeten boeten, dat die kracht van het verzet niet groter geweest is, dat de regeringen, de volkeren en de kerken zich hebben laten overbluffen zoals dat voor en na 30 september gebeurd is.

Pagina's: 1 2 3 4 5