Brief aan prof. J.L. Hromádka

Brief aan mw. Anna Tromp-de Jong

 Een maand na Barths brief aan Hromádka schrijft de Zandvoortse predikantsvrouw mw. A. Tromp-de Jong op 21 oktober 1938 een brief aan Barth. Mw. Tromp heeft theologie gestudeerd en is de echtgenote van ds. Dirk Tromp. Beiden zijn lid van de vereniging Kerk en Vrede. Door met name het verdrag van München zijn zij ‘onzeker geworden’ of het gebod om niet te doden ‘ook in de huidige situatie nog onverkort geldt’. Betekent dat niet dat een klein land aan het Nazi-geweld opgeofferd wordt?, schrijft zij. ‘Moet niet als de keus oorlog of dictatuur is uiteindelijk toch de keus voor oorlog gemaakt worden? Is het in die situatie nog mogelijk geweld en oorlog principieel af te wijzen? Moet men nu niet juist om voor vrijheid en recht op te komen zich bewapenen?’ Na bespreking van Barths antwoord met andere predikanten die lid zijn van Kerk en Vrede zeggen mw. Tromp en echtgenoot hun lidmaatschap van de vereniging op. Voor hen is het in sommige gevallen mogelijk de staat gehoorzaam te zijn “wanneer deze roept tot strijd met de wapenen. Want wapen is niet alleen ’t symbool van barbarisme, maar ook van gerechtigheid” (Kerk en Vrede, 14e jaargang, nr. 15, p. 121. 5 februari 1939).

(gegevens voor deze inleiding en die van de andere brieven zijn voornamelijk ontleend aan de inleidingen bij de brieven die in ‘Karl Barth Gesamt Ausgabe’ 36 opgenomen zijn.)

 

Brief aan een vertegenwoordiger van de Vereniging Kerk en Vrede in Nederland, 1938

Bazel, 24 oktober 1938.

Geachte mevrouw,

Uw brief heeft mij zeer getroffen. Graag wil ik u zeggen hoe ik over de zaak denk. Aan het punt waar het om gaat, heb ik aan dat wat u zelf schrijft niets toe te voegen, namelijk dat het moment wel eens aangebroken zou kunnen zijn de vooronderstellingen van uw vereniging aan een grondig onderzoek te onderwerpen.

Wanneer het programma van Kerk en Vrede als een onvoorwaardelijk ja tegen het pacifisme opgevat dient te worden, dan was dat in theologisch opzicht van meet af aan onmogelijk. De kerk kan het gebod van God met geen enkel principe, met geen enkel ‘isme’ vereenzelvigen, ‘met het pacifisme net zo min als met het militarisme. De kerk kan en moet zeker de vrede verkondigen; zij moet evenwel in iedere nieuwe situatie opnieuw er voor open staan uit het Woord Gods te horen wat in dat geval onder vrede verstaan moet worden. Het kan dus voor haar nooit een vaststaand gegeven zijn, dat vrede onder alle omstandigheden zou moeten betekenen dat er niet geschoten wordt.

De kerk moet daarom bidden en daarom er ook aan werken, dat de staat zowel in zijn binnenlands als in zijn buitenlands beleid een rechtsstaat is. Bij een rechtsstaat hoort ook dit, dat hij voor de vrede opkomt: maar dan ook echt opkomt en wel voor de vrede die de gerechtigheid en de vrijheid dient en die in gerechtigheid en vrijheid tot stand komt. Alleen in zo’n vrede kan het evangelie verkondigd worden. In iedere ander vrede zal het evangelie aan onderdrukking of spot onderhevig zijn. De kerk kan dat verdragen als het gebeurt; zij kan het evenwel niet nastreven, dat het gebeurt. Zij moet omwille van het evangelie de rechtsstaat en dus de rechtvaardige  vrede nastreven.

Omwille van de rechtvaardige vrede mag de kerk zich niet verzetten als de staat het zwaard opneemt. En eveneens omwille van de rechtvaardige vrede mag zij niet van de staat verlangen dat hij het zwaard ‘voor niets’ voert (Rom. 13:4). Als de staat niet meer op een andere manier voor de vrede kan opkomen, dan moet hij met het zwaard ervoor opkomen. De kerk zal erom bidden en ervoor werken, dat dat niet nodig zal zijn. Zij zal evenwel er de ogen niet voor sluiten als de noodzaak zich voordoet – het kan zelfs zijn dat zij deze noodzaak eerder moet inzien dan de staat zelf!! Dan zal zij haar leden zeggen, dat zij  ‘de keizer moeten geven wat van de keizer is’1.

De dictatuur is bij uitstek het regime van de opzettelijke en geplande onrechtvaardigheid en onvrijheid. De dictatuur is als zodanig de bedreiging van de rechtvaardige vrede. In het tijdperk van de dictaturen moet de kerk in alle landen die nog niet door haar beheerst worden, omdat zij de rechtvaardige vrede wil, ook de bereidheid deze te verdedigen goedkeuren en daartoe oproepen. Zij moet omwille van het evangelie en door de verkondiging van het evangelie de democratische staat oproepen om tot elke prijs, ook als die prijs nood en ondergang betekent, een sterke staat te zijn, dat betekent: aan de dictaturen bij zijn grenzen een halt toe te roepen. En zij moet haar leden, omwille van het Evangelie en door de verkondiging van het Evangelie, vertellen dat er iets is dat erger is dan sterven en dan doden: uit vrije wil ja zeggen tegen de schande van de heerschappij van de Antichrist.

Wat uw vereniging betreft, lijken naar mij schijnt er twee mogelijkheden te zijn:

of u zet haar uitdrukkelijk om in een vereniging ‘Kerk en Staat’, die als doelstelling de bezinning op de politieke taak van de kerk en haar verkondiging zou kunnen hebben;

of u handhaaft de naam ‘Kerk en Vrede’, maar interpreteert deze in overeenstemming met  de fundamenteel en praktisch enig mogelijke betekenis: ‘Kerk en Rechtvaardige Vrede’, wat dan tevens naar de (door mij) aangegeven nieuwe doelstelling zou verwijzen.

Ik neem aan dat mijn laatste geschriften: Rechtvaardiging en Recht en ‘Gotteserkenntnis und Gottesdienst’2 bij u ook bekend zijn. Ik mag in ieder geval voor nu verwijzen naar wat daar nader wordt uitgewerkt.

Met vriendelijke groeten aan u, uw man en aan al uw en mijn vrienden.

Uw zeer toegewijde

Karl Barth

Pagina's: 1 2 3 4 5