Tussen al het andere in (Simon Wiesenthal (1908-2005))
TUSSEN AL HET ANDERE IN – Simon Wiesenthal (1908-2005)
Toen Simon Wiesenthal was gestorven, werd alom gezegd wie hij in een lang leven (96 jaar) was geweest en wat hij had gedaan. En ook waar hij was geweest. Hij werd geboren op 31 december 1908 in Buczacz, destijds in Galicië dat deel uitmaakte van de dubbelmonarchie, nu gelegen in de Oekraïne, en hij overleed op dinsdag 20 september 2005, ’s morgens om vier uur in Wenen om op de vrijdag daarop in Herzliya in de buurt van Tel Aviv te worden begraven. In de jaren 1941-1945 verbleef hij in twaalf concentratiekampen. In de laatste, Mauthausen, werd hij door de Amerikanen bevrijd. Hij woog nog maar 43 kilo, niet veel meer dan een bundel beenderen. Aan een reeks van wonderen – zo zei hij – had hij het te danken dat hij een overlevende was. Een overlevende die leefde met de miljoenen doden, die niet vergeten mochten worden. Over het niet vergeten gaat het telkens in zijn leven na 1945. ‘Het belangrijkste dat ik in heel mijn leven heb gedaan: ik heb gestreden tegen het vergeten.’ Dat zag hij als zijn opdracht en die opdracht bleef hij trouw. Dikwijls vertelde hij het verhaal van een sabbatsmaaltijd ten huize van een medeoverlevende die als juwelier rijk was geworden. Deze man sprak tijdens de maaltijd als zijn overtuiging uit dat Wiesenthal miljonair had kunnen worden als architect (waarvoor hij had gestudeerd) in plaats van achter de nazimisdadigers aan te zitten. Wiesenthal had geantwoord: ‘Wanneer we komen in de andere wereld en we de miljoenen doden ontmoeten die in de kampen zijn omgekomen, en zij vragen ons: wat heb je gedaan?, dan zijn er vele antwoorden mogelijk. Jij zult tegen ze zeggen: ik werd juwelier. Een ander zal zeggen: Ik smokkelde koffie en Amerikaanse sigaretten. Weer een ander zal zeggen: ik bouwde huizen. Maar ik zal zeggen: ik vergat jullie niet.’ Hij wilde een spreekbuis zijn van de doden uit de kampen, ‘ik wil de herinnering aan hen levend houden om er zeker van te zijn dat de doden in die herinnering voortleven’. We kunnen ook zeggen, dat zijn leven in het teken stond van het gedenken.
Wiesenthal was overtuigd dat wie geen aandacht heeft voor de moordenaars van het verleden, de weg plaveit voor de moordenaars van de toekomst. In de goede woorden na zijn dood over wie hij tijdens zijn leven was geweest, viel mij op dat hij meermalen ‘een onvermoeibaar strijder’ werd genoemd: ‘een onvermoeibaar strijder tegen het vergeten van de holocaust’ en ‘als geweten van de wereld een onvermoeibaar strijder voor gerechtigheid’. Geen wraak wilde hij, maar recht. Als dienaar van het recht zat hij onvermoeibaar achter de oorlogsmisdadigers aan.
Van ‘collectieve schuld’, ‘collectieve straf’ en ‘collectieve vergeving’ wilde hij niet weten. Personen zijn schuldig, personen moeten worden gestraft en personen kunnen vergeving ontvangen. De generaties na de oorlogsjaren moeten zich persoonlijk verantwoordelijk weten en uiterst waakzaam zijn opdat antisemitisme, nazisme en onmenselijkheid geen kans meer krijgen.
Voor Wiesenthal behoorden de vermoorde niet-joden evenzeer tot de slachtoffers van de holocaust als de Joden. Daarover kwam hij in conflict met Elie Wiesel die het woord holocaust alleen wilde reserveren voor de joodse slachtoffers. Ook met andere Joden kreeg Wiesenthal het aan de stok. In 1975 botste hij met de Oostenrijkse kanselier Bruno Kreisky. Hij beschuldigde Kreisky dat hij voormalige nazi’s in zijn kabinet had opgenomen. Kreisky klaagde dat Wiesenthal hem politiek wilde vernietigen en hij kwam met de infame beschuldiging dat zijn tegenstander had gecollaboreerd met de Gestapo. Toen het Joodse Wereldcongres een campagne begon tegen Kurt Waldheim, die secretaris-genraal was geweest van de Verenigde Naties en toen president van Oostenrijk, ontkende Wiesenthal dat hij een oorlogsmisdadiger was geweest. Het kwam nooit meer goed tussen Wiesenthal en bepaalde leidinggevende figuren van het Joodse Wereldcongres. Er waren ook prominente Joden die hem uitmaakten voor een ‘charlatan’. Van de kant van de neonazi’s waren er constant bedreigingen en in 1982 explodeerde een bom voor zijn voordeur in Wenen. Naast de wonderen als overlevende van de vernietigingskampen, het wonder dat hij zijn vrouw Cyla terugvond (en zij hem, terwijl elk van hen dacht dat de ander was omgekomen) is er het wonder dat hij aan de dood ontkwam bij een bomexplosie.
De man die werd gehaat en belasterd, was ook de man die werd bewonderd. Vele eerbewijzen en onderscheidingen zijn hem ten deel gevallen. Zo ontving hij vele eredoctoraten, de Erasmusprijs en vorig jaar het ereridderschap, hem verleend door koningin Elizabeth ‘als erkenning van een leven in dienst van de menselijkheid’. De hoogste onderscheiding zal wel voor hem geweest zijn dat er in Los Angeles in 1977 een Joods Centrum werd gesticht dat zijn naam draagt, Simon Wiesenthal Center and Museum for Tolerance, met afdelingen in Europa, Israël, Canada en elders in de VS. De doelstelling is de bestrijding van het antisemitisme. Het Centrum telt ongeveer 400.000 leden.
In de loop der jaren heeft hij erkenning in heel de wereld gevonden. Dat vervulde hem wel met enige trots, zoals hij ook trots was op de boeken die hij had geschreven (o.a. Doch die Mörder leben. Jede Tag ein Gedenktag, Segel der Hoffnung) en die in vele talen werden vertaald, maar hij genoot vooral van de jonge mensen die telkens in drommen naar hem toekwamen.
Zijn biografe Hella Pick schreef dat zij hem blijvend zal herinneren als een tot het laatst nog imponerende figuur in het schamelee kantoor, gezeten op het puntje van zijn stoel, naast het bureau van zijn toegewijde secretaresse Rosemarie Austraat. Daar sneed hij met vaste hand de enveloppen van de binnengekomen brieven open.
Zij schreef ook, dat hij in wezen bescheiden bleef in levensstijl en zich altijd bewust was van de eenzame weg die hij voor zichzelf had gekozen. Vooral eenzaam was hij na de dood van zijn vrouw in 2003, terwijl zijn enige dochter Paulinka in Israël woonde.
Hella Pick schreef ook, dat Wiesenthal tot het einde zijn gevoel voor humor bewaarde. ‘Bitterness and hating almost never entered his lexicon. He was more than a Jewish hero. He was a hero of a cruel century.’ Een held in een wrede eeuw als onvermoeibaar strijder tegen het vergeten en voor de gerechtigheid!
Michael Bource