Tussen al het andere in – Wendingen
TUSSEN AL HET ANDERE IN – Wendingen
Iemand maakte mij attent op een roman die hem had getroffen. Het betrof Nachtzug nach Lissabon van Pascal Mercier. Hij schreef zo enthousiast over de roman, die hij had gelezen na een ongelukkige val, dat ik me voornam dit boek te lezen. In de bibliotheek had men niet de oorspronkelijke Duitse uitgave uit 2004, maar wel de Nederlandse uitgave, Nachttrein naar Lissabon (Wereldbibliotheek, 2006), in de vertaling van niemand minder dan Gerda Meijerink. De schrijver is de Zwitser Pascal Mercier. Dat is zijn naam als hij romans schrijft, als hoogleraar in de filosofie heet hij Peter Bieri. Hij heeft al eerder romans geschreven. Ook van zijn filososfisch werk zijn er vertalingen in het Nederlands, o.a. Het handwerk van de vrijheid, waarin hij nagaat wat het voor een mens betekent om vrij te zijn en hij vraagt hoe vrij we eigenlijk zijn en of onze wilsvrijheid wel zo belangrijk is.
Het enthousiasme van mijn zegsman kan ik begrijpen. Nachttrein naar Lissabon is inderdaad een bijzonder boek. Zó begint de roman: ‘De dag waarna het leven van Raimund Gregorius niet meer zou zijn als ervoor, begon als talloze andere dagen’. Raimund Gregorius, in de wandeling Mundus genoemd, is leraar Oude Talen aan een gymnasium in Bern. Op die bepaalde dag is hij op weg naar het gymnasium om les te geven, zoals hij al ‘talloze dagen’ gewoon was te doen. Die dag is het stormachtig en hij loopt in de stromende regen. Bij een brug gekomen ziet hij een vrouw. Zij is gebogen over de leuning van de brug en hij denkt dat zij zelfmoord wil plegen. Hij loopt hard naar haar toe, de schriften met correcties vallen uit zijn tas op straat en worden nat. Hij spreekt haar aan en zij loopt met hem mee. Gregorius raakt al gauw in twijfel of zij werkelijk zelfmoord wilde plegen. Met hem gaat zij het gymnasium en het klaslokaal in. Zij heeft hem verteld dat zij een Portugese is. Halverwege de les stapt zij op. Wat later stapt ook Gregorius op. Zijn leerboeken laat hij achter op de lessenaar. Hij is bezig een wending in zijn leven te voltrekken. Er is het besef van de eindigheid van zijn leven en dat er meer moet zijn in dat leven dan wat hij tot dusver had ervaren. Dezelfde dag ziet hij in een antiquariaat een boekje in een vreemde taal. De antiquaar zegt dat het Portugees is. De schrijver is Amadeu de Prado, een Portugese arts. Als de antiquaar voor hem een paar zinnen heeft vertaald, wordt verteld: ‘En toen hoorde hij de zinnen die een verdovend effect op hem hadden omdat ze klonken alsof ze alleen voor hem waren geschreven, (…) voor hem op deze ochtend die alles had veranderd’. Gregorius krijgt het boekje dat op hem een verpletterrente indruk maakte cadeau. Met zijn kennis van het Latijn en met de hulp van een woordenboek gaat hij in boekje lezen van de arts die zo indringend schrijft over de diepste levensvragen van het menselijk bestaan. In heel de roman worden stukken uit het boekje gecursiveerd weergegeven.
Gregorius wil weten wie de schrijver is en neemt het besluit, ook weer heel abrupt en beslist, om naar Lissabon te gaan waar het boekje in 1975 is uitgegeven. In Lissabon neemt hij Portugese lessen en daar ontdekt hij dat Prado is gestorven, want op een kerkhof ziet hij een mausoleum met diens naam. Gaandeweg komt hij steeds meer te weten van Prado. Hij heeft ontmoetingen met familie, de zusters van Amadeu, en met vrienden. Er blijken ook vriendschappen te zijn verbroken. Hij komt terecht bij een vrouwelijke oogarts omdat zijn bril is stukgegaan. Zij ‘bestudeerde zijn ogen met de grondigheid van iemand die kennis maakt met een heel nieuw landschap’ en ook zij heeft Prado gekend.
Prado leefde tijdens het regime van dictator Salazar en hij zat in het verzet. Op een dag werd voor zijn deur een gehate leidinggevende figuur uit de fascistische partij neergeschoten en zijn praktijk binnengebracht. Prado weet zijn leven te redden. Dat is zijn plicht als arts, maar in het verzet denkt men er anders over. En zijn patiënten die met hem weg liepen, lopen dan weg van hem.
Door de speurtocht naar Prado hoopt Gregorius ook op het spoor te komen van zijn eigen leven, wat het was (wij krijgen allerlei flashbacks uit zijn verleden), en wat het zou kunnen zijn; welk leven hij moet leiden en welke wending hij eraan kan geven om een ander mens te worden.
Over menselijke houdingen en verhoudingen gaat deze roman, over loyaliteit en verraad, aanpassing en verzet, leven en dood, verleden en toekomst. In het verleden, toen hij klaar was met zijn studie, wilde hij naar Istafan. Het kwam er niet van, het avontuur maakte plaats voor een zekere positie als leraar. In de toekomst, als hij uit Lissabon terug is, wil hij alsnog naar Istafan en een leerlinge koopt alvast voor hem boeken over de Perzische geschiedenis. We weten niet of hij Istafan heeft bereikt.
Gregorius krijgt last van duizelingen en dat benauwt hem. Terug in Bern zegt zijn vriend Doxiades, een Griekse oogarts, dat hij zich moet laten nakijken. Gregorius ziet daar erg tegen op. Op de laatste bladzijde van de roman lezen we:
‘”Wat als ze iets ergs vinden?” vroeg Gregorius. “Iets waardoor ik mijzelf verlies?” De Griek keek hem aan. Het was een rustige, vaste blik. “Ik kan een recept uitschrijven”, zei hij. Zwijgend reden ze door de schemering naar het ziekenhuis. Het leven is niet het leven dat we leven; het is het leven dat we ons voorstellen te leven, had Prado geschreven. Doxiades schudde hem de hand. “Allemaal volkomen onschuldig, waarschijnlijk”, zei hij “en de man (bedoeld is de specialist) is, zoals ik al zei, de beste”. Voor de ingang van het ziekenhuis draaide Gregorius zich om en zwaaide. Hij ging naar binnen. Toen de deur achter hem dicht ging, begon het te regenen.’
Aan het begin van de roman regen en aan het einde weer regen! Door dit einde weten we niet of Gregorius terugkeerde naar het gymnasium, naar zijn leerlingen die zo op hem gesteld waren, of dat hij op reis is gegaan naar Istafan of – dat is ook mogelijk – dat zijn levensreis werd beëindigd en het ziekenhuis het laatste station was.
Michael Bource