Tussen al het andere in – Een canon

logo-idW-oud

 

TUSSEN AL HET ANDERE IN – Een Canon

In de Gemeentebibliotheek van Utrecht liggen al weer enige tijd exemplaren van een geschriftje met een gele omslag. Je kunt voor niemendal een exemplaar meenemen. Het geschriftje heet Utrechtse Literaire Canon. We hebben te maken met een initiatief van de Stichting Literaire Activiteiten Utrecht (SLAU). Een ‘tophonderd’ van Utrechtse schrijvers uit alle eeuwen werd samengesteld en daarbij werd gelet op literaire kwaliteit, historisch belang en ‘Utrecht-gehalte’. De canon, zo lezen wij, maakt deel uit van ‘een veel breder project’. De lijst van Utrechtse auteurs die in Utrecht schreven en schrijven is ‘eindeloos lang’. Men is al op bijna 1000 namen gekomen. De informatie over de mensen met hun namen, hun leven en hun werk wordt in de komende tijd verwerkt en dat zal wel leiden tot een dikker boek dan het gele geschriftje.

De canon als onderdeel van een ‘project’ is niet meer dan een voorstel. SLAU staat open voor nieuwe informatie en voor voorstellen tot wijziging,.

Honderd namen met een korte beschrijving van de genoemden. De eerste naam is Janus Secundus (1511-1536), wiens in het Latijn geschreven ‘Kusgedichten’ (Basia) in Utrecht werden gedrukt. Ik vind nummer 1 van de canon geen gelukkige greep. Dat van iemand een boek in Utrecht is gedrukt, geeft hem nog geen recht op een plaats in de canon, ook al is de schrijver wereldberoemd geworden. De tweede naam is Belle van Zuylen (1720-1805) en dan hebben we een echte Utrechtse dame, op wie James Boswell verliefd is geweest (ook hij heeft een plaats onder de 100). Ik telde 21 vrouwen onder de 100. Onder hen zijn Suster Bertken (1426-1514), die 57 jaar woonde in een minuscule kluis tegen de Buurkerk en Anna Maria van Schurman (1607-1678) met het beroemde: O Utrecht, lieve Stadt, hoe soud ick u vergeten.

Natuurlijk zijn Guillaume van der Graft en Ad den Besten opgenomen. Ik schrijf dit stukje op de verjaardag van de eerste (15 augustus). Bij zijn naam staat onder meer: ‘Ondanks zijn hoge leeftijd schrijft Barnard gewoon verder’. Inderdaad een hoge leeftijd; hij werd vandaag 88 jaar. Ad den Besten dichtte in het laatste oorlogsjaar de sonnettencyclus Lof van Utrecht, die regelmatig werd herdrukt.

De mensen van SLAU schreven: ‘Mist u iemand? Of staat een auteur er onterecht op? Laat het ons weten’. Langs deze weg laat ik weten dat ik twee namen mis, de naam van Joost van den Vondel en de naam van Dirk Rafaelsz Camphuysen.

Vondel (1587-1679) is ongeveer een jaar lang in Utrecht ter schole gegaan, nadat het gezin uit Keulen was vertrokken en voordat het zich in Amsterdam vestigde. Utrecht maakte op het kindergemoed een onuitwisbare indruk, zozeer dat hij later een gedicht van 55 regels schreef op Utrecht: Op d’afbeeldinge van Utrecht getekent door Herman Zachtleven. Zachtleven kennen we beter als Saftleven. De laatste regel (regel 55) van het gedicht luidt: Hoe noemt men Utrecht dan? Een Paradijs vol weelde. Het ‘Utrecht-gehalte’ van Vondel is volgens mij uitzonderlijk hoog. Een recent geschiedenisboek over Utrecht kreeg de naam ‘Een Paradijs vol weelde’, Geschiedenis van de stad Utrecht, red. R.E. de Bruin e.a. , 2003 (2e druk).

Dirk Rafaelsz Comphuysen was vroeg wees. Zijn veel oudere broer deed hem bij een kunstschilder in de leer. Later werd hij overgehaald om hem te laten studeren. In Leiden volgde hij de colleges van Arminius. Na zijn studietijd kwam hij in Utrecht terecht. In 1614 werd hij praeceptor (leraar) aan een van de Latijnse scholen in de stad. Des zondags, zo las ik ergens, leidde hij meermalen kerkdiensten in de Dom. Toen hij 1617 predikant was geworden in Vleuten waren er onder zijn gehoor nogal wat inwoners uit de stad. Waarschijnlijk hadden zij hem eerder in de Dom gehoord. Wat Camphuysen schreef had kwaliteit, hij was van historisch belang en het ‘Utrecht-gehalte’ is als Utrechts leraar en Domprediker niet gering.

Vondel en Camphuysen kunnen in de plaats komen van Junus Secundus en Erich Wichman (1890-1929), van wie wordt gezegd: ‘Stapte van het anarchisme over op het Italiaanse fascisme. Ging jong genoeg dood om niet al te fout te eindigen’.

Michael Bource