Wittenberg

logoIdW

WITTENBERG

Wie vanaf Magdeburg de Elbe volgt stroomopwaarts, staat op een gegeven moment voor de poort van Wittenberg. Halverwege lag Dessau, waar Bauhaus zijn sporen achterliet met onder andere de beroemde ‘Meisterhäuser’ van Walter Gropius. De ANWB-reisgids schrijft er uitvoerig over. Aan ‘Lutherstadt Wittenberg’ daarentegen besteedt de gids letterlijk geen woord. Dat past natuurlijk in het plaatje dat op moderne stadsplattegronden ook geen kerken meer vermeld staan. Wat jammer is, want in Wittenberg is veel te zien.

I

Luther zei dat je bij vertalen niet aan de Latijnse letters moet vragen wat goed Duits is, maar de moeder in huis, het kind in de straat, de man op de markt daarnaar moet vragen en hun ‘auf das Maul sehen, wie sie reden’. (Sendbrief vom Dolmetschen, 1530) Welnu, de markt, met de daarbij horende gezellige drukte, is inderdaad het echte centrum van dit stadje – dat rond 1500 nog maar 2000 inwoners telde. Daar staat het forse stadhuis met het opschrift ‘Fürchte Gott ehre die Obrigkeit und sei nicht unter den Aufrührern’, waar geen woord Latijn bij is. Aan de andere kant ligt temidden van winkels de vroegere ‘Werkstatt’ van Lucas Cranach de Oude (1472-1553). Hij was de hofschilder van keurvorst Frederik de Wijze, werd vriend van Luther en zou zijn bekendste potrettist worden. Maar hij was ook drukker, apotheker, handelaar in specerijen en een tijd lang burgemeester van de stad. Zijn drukkerij is nog te zien, en bij mooi weer schenkt men koffie op de binnenplaats aan lange houten tafels.

Midden op de markt staat het oudste standbeeld van Luther, in zo een neo-gotisch huisje met baldakijntje, naar het ontwerp van Schadow uit 1821. Het is, niet toevallig, het eerste standbeeld dat in Duitsland is opgericht voor een ‘burgerlijke persoonlijkheid’ – overigens betaald van geld dat was ingezameld onder de burgers van Eisleben en Mansfeld, Luthers geboorte- en sterfplaats resp. jeugddorp! In de tweede helft van de 19e eeuw zouden er talloze Lutherbeelden volgen, met als constanten die gedrongen gestalte in een wijdvallende toga, onder dat geniaal gekwelde, krullende Beethovenhoofd met een toch vrolijk krachtig-boertige uitstraling, en met altijd wel een Bijbel bij de hand. Onder eenzelfde soort baldakijntje staat even verderop de wat jongere, maar veel bedachtzamere en zeer begaafde collega-hervormer Philipp Melanchton, in een beeld van 1865. Hij draagt niet de Bijbel, maar de Augsburgse Confessie in zijn hand.

Ietwat opzij, achter huizen verscholen, ligt de Sankt Marien-Kirche met haar twee grove vierkante torens. Dit is de Stadtkirche waar het volk ter kerke ging, en waar Luther dikwijls preekte als hij niet op reis was, zij het als een ‘Lückenbüsser’, zoals hij het zelf noemde, voor Johannes Bugenhagen, vanaf 1523 hier de vaste predikant. Zij is wel de ‘moederkerk van de reformatie’ genoemd. Talloze aanstaande predikanten zijn er ingewijd om te worden uitgezonden, vaak tot ver over de grenzen.

Albrecht Steinwachs komt in zijn boek over deze kerk tot een aantal van bijna 7500 in de eerste 300 jaar.

Ga je over de Schlossstrasse naar het westen, dan kom je bij de slotkerk, met de waarschijnlijk beroemdste deur van Duitsland, waar Luther en Melanchton beide liggen begraven. Daarachter zie je het slot van de keurvorst zelf. Volg je daarentegen de Collegienstrasse naar het oosten, dan vind je aan je rechterkant eerst het oude universiteitsgebouw. In 1502 door Frederik gesticht,verkreeg de universiteit van Wittenberg al snel groot aanzien, met name door de komst van de humanist Melanchton. Humanisme en reformatie gingen spoedig hand in hand. Zo kwam bijvoorbeeld Michaël Agricola in 1536 uit Finland om bij Luther en Melanchton te studeren. In 1539 keerde hij weer terug, een Finse vertaling van het NT op zak. Hij zou in Finland de eerste ‘lutherse bisschop’ worden.

Praktisch naast de universiteit staat, in typische voorname Renaissance-stijl mét kruidentuin, het huis waar Melanchton tot aan zijn dood in 1560 als rector woonde. Het is als museum te bezichtigen, en er is nog veel uit zijn dagen bewaard.

Aan het einde van de straat vind je tot slot het Lutherhuis, eveneens als museum ingericht, met een grote Luther-tentoonstelling. Dit is het oude Augustijner klooster waar het ‘allemaal’ gebeurd is.

Hierheen is de jonge monnik en priester in 1511 uit het veel grotere Erfurt overgeplaatst, om doctor in de theologie en hoogleraar Bijbelse Theologie te worden. Hier broedt hij op zijn colleges over de Psalmen en de Brief aan de Romeinen en komt tot zijn evangelische ontdekkingen. Hier ontvangt hij het bericht van zijn ban door paus Leo X en van zijn dagvaarding op de Rijksdag in Worms, 1521. Hierheen keert hij – tegen de zin in van de keurvorst – terug na zijn gedwongen verblijf als Junker Jörg op de Wartburg, waar hij in elf weken het NT vertaalde. Hier legt hij de monnikspij af, trouwt een jaar later, in 1525, met Katharina van Bora – Cranach is hun getuige – en richt er met haar een huishouden in. Zij wordt in de tentoonstelling geëerd als een tüchtige Hausfrau die haar zaakjes goed op orde had. De laatste Augustijn is dan al lang vertrokken of tot het nieuwe evangelie bekeerd; het klooster wordt studentenhuis, ontmoetingsplaats en ‘actiecentrum’ van de jonge reformatie; er wordt geen Gregoriaans meer gezongen, maar de luit wordt gespeeld, er klinken boerenwijsjes, Hansje Luther springt er rond (drie van de zes kinderen, Hans, Elisabeth en Magdalene, zullen eerder sterven dan de ouders); zelfs de ‘Tischreden’ worden genoteerd. De stad zal het hele gebouw ten slotte aan Luther schenken, zodat de gewezen non ‘Käthe Lutherin’ bij zijn dood in 1546 eindigde als een van de vermogendste burgers van Wittenberg.

Mensen als Weber en Tawney hebben gewezen op de overeenkomstige geest van calvinisme en kapitalisme; maar wie denkt dat de ‘zaak Luther’ in wezen meer een middeleeuws-feodale dan een vroeg-burgerlijke aangelegenheid was, vindt in Wittenberg weinig steun. Alles in Wittenberg ademt humanisme, handel, efficiëntie, kortom opkomende burgerij. Luther kan moeilijk worden weggezet als een wat al te vrome monnik. Hij zat ‘bovenop zijn tijd’. Dat maakt de schaduwen die hij slaat trouwens enkel onheilspellender. Hier dus is het allemaal gebeurd, en hier nu moet een tentoonstelling worden ingericht naar de moderne maatstaven van de omgang met de eigen, Duitse erfenis.

II

Wie de sterfkamer van Luther betreedt in het Lutherhaus in Eisleben, ziet daar een groot hemel-achtig bed staan en waant zich even vele honderden jaren terug. Maar een klein bordje helpt hem al snel uit de droom: het bed stamt uit de 19e eeuw, speciaal gemaakt als ‘Luther-bed’. Dit museumpje wil Luther dus eren door een zogenaamde ‘Luther-sfeer’ te creëren. Hetzelfde geldt voor het Goethehuis in Weimar. De koets staat er alsof hij elk moment kan worden ingespannen, en wie de deurmat betreedt met het ‘Salve’ erop, treedt de suggestie binnen dat Herr Geheimrat zich alleen maar even teruggetrokken heeft. Alleen de benedenruimten, waar Goethe experimenteerde met de natuur, zijn leeg; de rest staat nog vol met zijn zorgzaam verzamelde en bewaarde spullen.

Hoe anders de Hölderlintoren in Tübingen. In 1807 heeft de timmerman Ernst Zimmer uit eerbied voor diens poëzie Friedrich Hölderlin opgenomen in zijn huisgezin, nadat deze aan de ‘Umnachtung’ was prijsgegeven, en hem tot aan zijn dood in 1843, dus 36 jaar lang, ‘om niet’ verzorgd. Dat wil zeggen dat zijn vrouw het wel vooral zal hebben gedaan. De torenkamer die Hölderlin bewoonde is een lege witte kamer, met een enkel gedicht aan de wand. Ook de andere kamers blinken uit door licht en leegte, met slechts hier en daar een vitrine of een gedicht, en een kleine bibliotheek van zijn uitgaven. Elke suggestie de vroeg-romantische sfeer van de 19e eeuw, of het huishouden van een timmerman, te kunnen reproduceren wordt vermeden. Maar ook wordt ons een oordeel over deze dichter onthouden. We bevinden ons eigenlijk in een tempel van eerbiedig zwijgen, zonder grote woorden; zijn feit en grootheid spreken blijkbaar voor zich.

Het dappere van de Luther-tentoonstelling is dat elke Luther-sfeer hier wordt vermeden. Slechts één ruimte is er waar we de ‘Tisch’ van Luther zien, de eetkamer met ook een grote Kachelofen die evenwel stamt uit 1602, net als dat de opsmuk aan de wand pas later is aangebracht. Dat zal er wel mee te maken hebben dat we feitelijk niet meer zoveel hebben van de goede man; maar er wordt ook niet gestrééfd naar authenticiteit (in tegenstelling tot de kelder waar een keuken uit de 16e eeuw wordt opgeroepen). Gewijde stiltes, als bij Hölderlin, vinden we echter evenmin. De grootheid van Luther spreekt helemaal niet meer voor zich. Wás hij wel zo groot? Het moeizame proces van bezinning is begonnen. Een oordeel lijkt geboden…

Hoe langer ik bij de tentoonstelling stilstond, hoe meer hij mij eigenlijk bevreemdde. Historisch werd Luther allemaal begrepen – er wás natuurlijk ook wel wat aan de hand in de kerk. Niet zonder inleving en interesse werd zijn weg gevolgd, met oog voor context en persoonlijkheid. Waar het al te pijnlijk wordt, zoals in zijn onverholen antisemitisme, wordt hij verzwegen, al kun je wel bij de kassa een boekje kopen over ‘Luther und die Juden’ waarin dit ruim aan bod komt. Maar wie wás Luther nu? Niet meer het Germaanse genie uit de 19e eeuw, de schepper van de Duitse taal, de held van het vrije geweten, de eenzame rebel tegen Rome en andere autoritaire of decadente machten; ook niet de ex-monnik die koos voor Wein, Weib und Gesang en af en toe een flinke boer liet tussen zijn scheldpartijen door. Ik zag vooral een man wiens teksten over Christus volledig ongevaarlijk waren gemaakt. En die zo opnieuw een icoon moet zijn voor een vreedzaam Duitsland.

Maar Luthers teksten passen niet in de vrede van Münster, zij passen niet in het interreligieuze vertoog. Zij staan niet buiten de religie, maar in de religie en zeggen luid ‘… und ist kein andrer Gott!’ Zij willen niet van buitenaf het geloof beheersen, maar van binnenuit het ongeloof opblazen. Hoe zou je Luther ooit anders kunnen gedenken dan juist zo?

Ik zag een Luther waar Duitsland geen raad mee wist.

Wessel ten Boom