Geen sprookje maar een visioen

logo-idW-oud

GEEN SPROOKJE MAAR EEN VISIOEN

Met enige spanning sla ik een boek – gekregen, gekocht of geleend – open als het mij voor het eerst onder ogen komt. Zal het aan mijn verwachtingen, gewekt door besprekingen, beantwoorden? Zal de sfeer van het boek mij bevallen? Zal ik mij niet vervelen of in het boek verdwalen? Maar bovenal: zal ik in het boek welkom zijn, zal het voor mij toegankelijk zijn?

In Openbaring 5 wordt gesproken over een boekrol, een ‘biblion’ (boekje), verzegeld met zeven zegels, beschreven van binnen en van buiten; niet liggend op een boekenplank, maar vastgehouden in de rechterhand van Hem die op de troon is gezeten. Het woord ‘God’ wordt vermeden, maar op die troon kan niemand anders zitten dan Hij. Ook in Ezechiël 2, 9 en 10 is er een boekrol en een hand. Ook daar is het de hand van God, en die hand is uitgestrekt naar de profeet. En in de uitgestrekte hand is een boekrol, beschreven aan de voorzijde en aan de achterzijde. Het lijkt heel veel op elkaar: ‘the saints don’t contradict’, de heiligen spreken elkaar niet tegen.

Het blijkt dat het boek vooralsnog een gesloten boek blijft. Het is ontoegankelijk voor stervelingen, ‘gewone mensen’ zoals u en ik en ‘bekende Nederlanders’, om de malle indeling van onze media te volgen. Het kan zelfs niet worden ingezien.

De bedoeling van boeken is dat ze worden opengeslagen en gelezen, te beginnen met ‘bladeren’ en inzien. Dat is ook de bedoeling van dit bijzondere, geheimzinnige boek dat gaat – daarover zijn de exegeten het wel eens – over de geschiedenis, de zin van de geschiedenis, de loop en de afloop van de geschiedenis, over de beslissingen en beschikkingen van God. Een engel roept met luider stem als heraut: ‘Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken?’ Een zedelijke kwaliteit is vereist. Men moet daarvoor waardig bevonden worden. En niemand is dat. Omdat niemand waardig is het boek te openen, is er een groot verdriet bij Johannes, de schrijver van het boek der Openbaring. De tranen vloeien rijkelijk. Waarom wordt er gehuild? Misschien uit teleurstelling om het vernederende dat er alleen maar onwaardigen zijn? Of omdat hij zo graag de rechtvaardiging van Gods beleid met mens en wereld zou willen bevestigd zien, opdat God zo verheerlijkt zou worden en er een einde zou komen aan alle verwarring en wanhoop?

Johannes krijgt te horen dat er toch iemand is die het boek kan openen. Dat is Christus, maar ook zijn naam wordt niet genoemd; Hij wordt aangeduid als de leeuw uit de stam Juda. Hij heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen. In Genesis 49 wordt verteld van vader Jakob die op zijn sterfbed tot zijn zonen spreekt over wat in de toekomst hen zal wedervaren. Zoon Juda wordt daar een leeuwenwelp genoemd; hij legt zich neer als een leeuw of leeuwin (vers 9).

De leeuw die heeft overwonnen en nog geen vers later een lam als geslacht. Leeuw en Lam zijn één. Geslacht! Het is het lam aan te zien wat het heeft gedaan en ondergaan. De overwinning van de leeuw is langs de weg van het lam dat werd geslacht. De aanduiding van Christus als het slachtlam komt niet minder dan negenentwintig keer in de Apocalyps voor.

Het lam kan wel doen wat de engel vroeg; het komt naar voren en neemt het boek aan uit de rechterhand van Hem, die op de troon gezeten is. Christus weet niet alleen de weg in de geschiedenis; Hij heeft ook de leiding van het wereldgebeuren op zich genomen.

De leeuw en het lam! In sprookjes kunnen dieren spreken en als mensen handelen. Hier hebben we echter niet te maken met een sprookje, maar met een visioen. In een visioen worden even, in een flits, de ‘dingen Gods’ geschouwd. Ze worden geschouwd om ze aan mensen als troost mede te delen. Het visioen gaat door de reflectie heen en wordt opgeschreven ten behoeve van anderen die het zullen lezen.

Voor kinderen schreef C.S Lewis in de jaren ’50 The Chronicles of Narnia. Hij was van plan één boek te schrijven, maar het werden er zeven. In alle boeken komt de leeuw Aslam voor. Bij de beschrijving van de leeuw heeft Lewis Christus op het oog gehad, al wordt zijn naam nergens genoemd. De leeuw uit Openbaring 5 was Lewis niet onbekend. Aslam geeft zijn leven prijs voor anderen. Hij wordt geslacht, maar hij verrijst uit de dood en heerst daarna als koning. De leeuw van Lewis heeft de kenmerken van een lam, het lam. Zijn leeuw is toch meer en anders dan een sprookjesleeuw.

Als de tranen zijn gedroogd, is er ruimte voor de lofzang: ‘En zij zongen een nieuw gezang’ en dan loopt het uit op de aanbidding van het Lam Gods.

M.G.L. den Boer