Een heel andere God

III. DE RÖMERBRIEF

De tegenbeweging

Barths Römerbrief is een poging om wat Paulus in zijn brief aan de Romeinen zegt te vólgen. Niet de verlichte moderne mens laat zijn superieure licht schijnen over een antieke tekst, maar die tekst zelf krijgt het woord:


Het is alles enkel als beweging van de tekst bedoeld

(RömBr1, 598)

Barth laat zich door Petrus leiden naar dát moment in de geschiedenis waar niet de mens spreekt maar God zélf. Het mensenwoord kan hoogstens verwijzen naar wat in werkelijkheid zo pijnlijk afwezig is. Het komt niet verder dan een rijk van ideeën en idealen. Maar, verkondigt Paulus:


De idee van God en het goede zweeft niet
meer als een vreemd hemellichaam boven een even
vreemde wereldgeschiedenis maar op een punt van
de geschiedenis is geschied wat in de idee… altijd
bedoeld, geboden, voorzegd was.

(RömBr1, 85)

Waar de bewegingen die mensen zelf maken op niets uitlopen, gaat van dit punt in de tijd een beweging uit die alles nieuw maakt.


Van dit ene punt uit plant zij [de gerechtigheid
Gods] zich voort en waar zij maar geloof vindt, daar
breekt de nieuwe wereldtijd aan, die geen tijd meer
is, daar verschijnt, de tijd vervullend, het eeuwige
nu – de strijd beëindigd: de vrede.

(RömBr1, 87)

Dat ene bijzondere punt, waar alles van uitgaat, heeft een naam:


… In Jezus Christus bewaarheidt zich Gods
trouw… Hij is het punt in de tijd waarin de
tijd vervuld is … Hij is het zaad van de nieuwe
wereld.

(RömBr1, 91)

Maar die naam staat niet op zichzelf:


De wending, die zich afdoend en objectief
in hem voltrokken heeft … plant zich voort in de
geschiedenis en de natuur …

(RömBr1, 91)

Deze beweging ligt niet in het verlengde van de vooruitgang waarop de moderne mens zo trots is. Die vooruitgang is veeleer een fatale cirkel gebleken: de triomf van wetenschap en techniek liep uit op de barbarij van de moderne oorlog voering. Maar de bevrijdingsbeweging die met Jezus begint, is een tegenbeweging:


Het is een schepping uit het Niets, uit de
chaos … het vlees … bant de geschiedenis in de
troosteloze kringloop van de vooruitgang … In
Christus is Gods waarheid in de geschiedenis weer
vrij geworden, daarom begint met hem de nieuwe,
de vrijheidsgeschiedenis.

(RömBr1, 94v)

Deze tegenbeweging is een beweging van onderen:


De beweging van het Godsrijk in de sociale en
culturele tegenstellingen is absoluut geen algemene
beweging … maar principieel en eenzijdig een
beweging van onderen.

(RömBr1, 490)

Alles of niets

De beweging van het Godsrijk staat haaks op de bestaande orde. Want het is het één of het ander. Wie in deze beweging betrokken raakt, is voor de wereld zoals die nu eenmaal is, verloren. Voortaan maakt hij deel uit van de gemeente die met die wereld gebroken heeft. In die wereld demonstreert de gemeente de nieuwe wereld, de nieuwe mensheid.

Na de schok, die de catastrofe van 1914 bij Barth heeft teweeggebracht, worden zijn denkbeelden opnieuw heilzaam geschokt door het evangelie dat hij bij Paulus te horen krijgt: tegenover het niets waarin de Europese cultuur verviel, staat het alles dat in het verschiet ligt van de Messiaanse beweging.


Voor het christendom gaat het inderdaad om
het programma alles of niets … de voleinding die
het verwacht [is] niet het (relatieve of absolute) doel
en resultaat van een ontwikkeling, een geleidelijke
opgang van de mensheid, maar de onthulling van
een nieuwe schepping.

(RömBr1, 506v.)

De strekking van deze beweging is politiek. Zij leidt niet naar de hemel maar naar een nieuwe wereld. Maar haar radicaliteit gaat de politiek ook te boven, zelfs de meest radicale. Want politiek is de kunst van het mogelijke. En in een wereld gebaseerd op macht en geweld is het alleen mogelijk iets te bereiken door zelf macht en geweld te gebruiken. Daarmee echter blijft ook de radicaalste politiek in macht en geweld verwikkeld. De Messiaanse beweging staat in het licht van de belofte van het onmogelijke, een wereld vrij van macht en geweld. Haar praktijk is ontleend aan de wereld die komt:


Jullie zijn het lichaam van Christus de
kiemcel van de komende wereld, die groeien wil.
Niets is belangrijk dan dat zij groeien kan. Alles
is goed wat daartoe dient. Alles is slecht wat dat
verhindert.

(RömBr1, 523)

In het verborgene

Niet dat de mensen die aan de Messiaanse beweging deel nemen zich volledig aan de wereld zoals die is kunnen ont trekken. Zij zijn er ook met handen en voeten aan gebonden, niet bij machte om er met één krachtige beweging een eind aan te maken. De Messiaanse beweging is een beweging in het verborgene. Wie er deel van uitmaakt blijft een kind van de wereld, doet aan politiek, verdedigt misschien zelfs het vaderland, houdt zich aan de regels van de moraal, en speelt het spel van de bestaande orde mee. Maar hij zal het met een grote, principiële distantie doen, zonder enig enthousiasme. En helemaal uitgesloten is het dat hij die wereld de wijding van hogere zou verschaffen. Want het hogere is het andere, het met die wereld niet verenigbare van het Gods rijk. Dat Godsrijk wordt verraden wanneer het ertoe dient de wereld die is te sanctioneren – alsof die van zichzelf uit kan leiden tot de wereld die komt. Dat was de grote illusie van het moderne christendom geweest:


Burgelijke ongehoorzaamheid en gehoor­
zaamheid, maar een combinaties van troon
en altaar, geen christelijke patriottisme, geen
democratische kruistochtstemming. Een staking,
ja een algemene staking en straatgevechten, als
het niet anders kan, maar daarbij geen religieuze
rechtvaardiging en verheerlijking! Militaire dienst
als soldaat of officier, als het niet anders kan, maar
onder geen beding als legerpredikant! Sociaal­
democratisch maar niet religieussocialistisch! Het
verraad aan het evangelie hoort niet tot de politieke
plichten.

(RömBr1, 520v.)

Nog eens heel anders

De Römerbrief (1919) getuigt van Barths ontdekkervreugde over de uitkomst die Paulus’ Brief aan de Romeinen biedt aan wie de ondergang van het christelijke avondland aan de lijve ervaren moest. God gaat zijn eigen gang – te beginnen met Jezus, vervolgd in de weg die de gemeente in zijn geest bewandelt. Groots en meeslepend brengt hij het onder woorden.

Maar als in 1920 de eerste druk is uitverkocht en Barth zijn boek herleest, stelt hij vast dat het grootspraak was. Alsof de Jezusbeweging van de gemeente bij machte was het noodlottig verloop van de wereldgeschiedenis te doorbreken. Maakte zijn Römerbrief werkelijk ruimte voor God zelf? Of gaf het uitdrukking aan een menselijke, al te menselijke bevlogenheid:


Dit boek dat nog veel te veel hoerastemming
ademt.

(BrThus1, 436)

Barth ziet zich gedwongen de Römerbrief nog eens en heel anders te schrijven:


Waarbij van de eerste om zo te zeggen geen
steen op de andere is gebleven.

(RömBr2, XII)

Dat de wereld van God die komt en de wereld die is niet verenigbaar zijn, wordt nog eens geradicaliseerd. Barth zegt het al programmatisch in zijn woord vooraf:


Als ik een systeem heb dan bestaat dat
daarin dat ik dat, wat Kierkegaard het oneindig
kwalitatieve verschil tussen tijd en eeuwigheid
genoemd heeft in zijn negatieve en positieve
betekenis gedurig in het oog houdt.

(RömBr2, XX)

Onmogelijke mogelijkheid

Het punt in de tijd waarin God in de geschiedenis binnen breekt, heeft geen direct vervolg in de geschiedenis. Er kan alleen in paradoxale termen over gesproken worden:


De tijd zonder tijd dus, de plek zonder ruimte,
de onmogelijke mogelijkheid, het licht van het
ongeschapen licht duidt aan het nu echter,
waarmee de boodschap van de wending, van
het nabij gekomen Godsrijk, van het ja in het
nee, de redding van de wereld, de vrijspraak in de
veroordeling, de eeuwigheid in de tijd, het leven in
de dood zichzelf fundeert.

(RömBr2, 73)

Dat Jezus het begin is van een nieuwe mensheid is onaanschouwelijk, in alle opzichten een kwestie van geloof. Maar zelfs dát wij geloven –dat er dus mensen zijn die de weg van de Messias daadwerkelijk gaan– kunnen wij alleen maar geloven! Wat in het leven van Jezus te aanschouwen valt, is uiteindelijk het kruis. Het Messiaanse aan hem is dat hij dat kruis op zich neemt:


Juist daarin dat hij alle geniale, psychische,
heroïsche, esthetische en filosofische, ja alle
denkbare menselijke mogelijkheden prijsgeeft
voor een onmogelijk meer, een onaanschouwelijke
ander; juist daarin is hij de vervulling van
de boven zichzelf uitwijzende, in de wet en
profeten tot het uiterste opgevoerde menselijke
ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom heeft God
hem verhoogd, daarin wordt hij als de Christus
gekend en daarmee wordt hij het licht van de
laatste dingen dat over alles en iedereen oplicht. Wij
zien in hem Gods trouw werkelijk in de diepte van de
hel. De Messias is het einde van de mens.

(RömBr2, 78v.)

Grote weigering?

Wat Barth hier doet is niet alsnog de grote ontdekking terug nemen dát God zelf alle dingen nieuw maakt. Het grote woord bij Paulus luidt: opstanding. Maar dat woord mag op geen enkele manier worden verward met wat er verder in de geschiedenis nog aan opstandigheid en opstand voor komt. Want dan verwordt het weer tot de verabsolutering van een menselijke beweging, die de moderne tijd zo fataal geworden is. Barth denkt daarbij allereerst aan de socialistische revolutie in Rusland, oktober 1917. Juist omdat die revolutie zo absoluut alle dingen nieuw wilde maken, kwamen zij gevaarlijk dicht in de buurt van wat alleen God kan. Dat maakt de revolutionair tot een bedenkelijke, ja zelfs een onmogelijke figuur.


…omdat hij zich met zijn nee zo angstig dicht
naast God plaatst … hij bedoelde de revolutie,
die de onmogelijke mogelijkheid is, de vergeving
van de zonden, de opstanding der doden …
Maar hij heeft de andere revolutie gemaakt, de
mogelijke mogelijkheid van de onvrede, de haat, de
insubordinatie, het oproer en de destructie.

(RömBr2, 506)

Maar als alle menselijk ondernemen zo onmogelijk is, staat mensen dan überhaupt nog iets zinvols te doen? Loopt de grote weigering om de wereld zoals die is te accepteren er niet op uit die wereld maar te laten voor wat zij is? Omdat er toch niets aan te doen valt? Dat is de indruk die de tweede versie van de Römerbrief op veel lezers maakt. Wat overigens tot de populariteit ervan bijdraagt. Dit idee komt tegemoet aan het gevoel van veel mensen dat de cultuur in een totale crisis geraakt is. Barth spreekt hen uit het hart.

Gelijkenis

Barth zelf echter ziet wel degelijk een ruimte om de daad bij het woord te voegen. Weten mensen eenmaal dat zij niet alles kunnen, dan ontstaat er een zekere spanning: zij hoeven dat ook niet. Het oneindig kwalitatief verschil tus sen God en mens betekent dat het menselijke handelen per definitie relatief is, in relatie staat tot het absolute dat God toekomt. Hij kan dingen doen die er op lijken, een gelijkenis zijn van wat God doet:


Er bestaat binnen het grote algemene
levensontwerp … de mogelijkheid om
demonstraties door te voeren … [maar het] blijft
erbij dat elk handelen als zodanig slechts (maar
wat heet hier slechts?) gelijkenis is van het handelen
van God, dat, omdat het het handelen van God
is, slechts (maar wat heet hier slechts?) in de
eeuwigheid en nooit in de tijd gebeurt.

(RömBr2, 455.458)

Deze Römerbrief , die in 1922 verschijnt en vervolgens dé Römerbrief wordt, en die voortaan als hét document van Barths nieuwe theologie geldt, is een ongehoord felle kritiek op alle pretenties van de moderne mens alles en iedereen naar zijn hand te zetten. Dat is inderdaad onmogelijk – alsof hij God zou zijn. Die God is dood. Maar daarmee is het laatste woord niet gezegd. Er is de onmogelijke mogelijkheid dat God zelf de wereld nieuw maakt.

Maar het is de eerste Römerbrief die ertoe leidt dat Barth in januari 1921 tot hoogleraar wordt benoemd. Aan de universiteit van Göttingen, om daar reformierte theologie te onder wijzen. Nu moet hij zich ook systematisch met theologie gaan bezighouden. Tot zijn leeropdracht behoort niet alleen de exegese maar ook de dogmatiek.

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12