Belichaamd dogma
Christologie en geleefde spiritualiteit
Theologie en spiritualiteit staan vaak tegenover elkaar, zeker in barthiaanse kringen. God ontmoet je immers niet in de ervaring, maar in de openbaring. Sinds ik als predikant onder de mensen kom, raak ik steeds verder van deze overtuiging verwijderd. Immers de mannen en vrouwen die ik ontmoet maken net als ik vreugde mee en verdriet, boosheid, vertrouwen, verlatenheid, ziekte, genezing. Allemaal ervaringen die zij soms in verband brengen met God. Ik doe dat met hen. Want ik kan en wil geen evangelie verkondigen dat niets met de concrete levens van mensen te maken heeft.
Zo ben ik dus al langere tijd op zoek naar God in de ervaring. Belangrijke haltes op deze zoektocht zijn de theologencursus van de Charismatische Werkgemeenschap Nederland en de opleiding Geestelijke Begeleiding aan PThU en Titus Brandsma Instituut. In deze omgevingen trof ik van de weeromstuit een anti-theologische stemming. Dogmatiek was er op zijn slechtst leerstellig en dwingend en op zijn best een afstandelijke exercitie, denkwerk dat vrij weinig te maken heeft met het gewone bestaan en geleefd geloof.
Maar ook dat schuurt. Want inmiddels heb ik in mijn eigen leven en in dat van anderen de paradox ontdekt, dat wil zeggen de ervaring dat je tegelijk wel en niet gelooft. Dat je én ziek bent én genezen door Jezus. Dat je na je scheiding opgelucht bent en tegelijk bezwaard. Dat je verlangt te sterven, maar het einde vreest. Dat je je door God en mens verlaten voelt én toch je geloof niet verloren hebt. Dat je hulpeloos bent en toch schuldig. Hoe ogenschijnlijk tegenstrijdig! Net zo ogenschijnlijk tegenstrijdig als de klassieke dogma’s van Nicea en Chalcedon. Zou het kunnen dat de paradoxale werkelijkheid van mensen raakt aan de paradoxale werkelijkheid van God en Christus? Ik denk het zeker!
Lichtend kruis
Ton Staps en William Yang denken dit ook[1]. Alleen vertrekken zij ergens anders dan ik. Zoals gezegd ben ik sinds mijn predikantschap van de dogmatiek ‘afgedaald’ naar de ervaring. Staps en Yang beginnen bij het concrete leven en ‘stijgen op’ naar het christologisch dogma. Onderweg ontmoeten wij elkaar in Jezus Christus – waarlijk mens en waarlijk God – en in de concrete, fysieke imitatio christi.
Staps en Yang zijn therapeuten die met kankerpatiënten werken. Hun boek Ont-worden om te worden wie je bent is gebaseerd op een langlopend onderzoek onder deze patiënten. Hoe hebben zij op de verschillende momenten in hun ziekteproces hun lichaam en hun omgeving ervaren? Uit deze interviews blijkt dat veel patiënten vervreemden van hun lichaam en geconfronteerd worden met een ineenstorting van hun oude ideeën over lijf en leven. Dat is het ‘ont-worden’ uit de titel van het boek. Maar de ziekte betekent niet alleen verlies. De patiënten maken – soms – ook positieve veranderingen door. Zo zijn ze meer of anders verbonden met hun (gebroken) lijf, zichzelf en hun omgeving. Een ander opvallend onderzoeksresultaat is dat sommige geïnterviewden die deelnamen aan energetisch lichaamswerk (aangeboden door Yang) tijdens deze oefeningen transcendente ervaringen opdeden. Enkele beschrijvingen: “Dat kruis wat ik in me voel en ervaar, dat gaf ineens licht, letterlijk. Ik voelde het en ik zag het (…) Daarna is het echt anders geworden. Er was ineens een lichtend kruis of zo.” (vrouw, 60 jaar, borstkanker). “Er is een enorme interactie…Ik verlies me niet. Ik blijf daar staan. De ruimte is om me heen en raakt mij…En het raakt me heel diep, die ruimte dan. Heel diep. Daarom noem ik het heilige ruimte.” (man 65 jaar, longkanker)
Lichaamsmidden
Staps en Yang vatten hun onderzoeksresultaten in drie woorden samen: incarneren, centreren en transcenderen. Met incarneren bedoelen ze dat de patiënt zich meer bewust wordt van zijn (gebroken) sterfelijke lichaam. Transcenderen verwijst naar de ervaring het lichaam te ontstijgen. Beide ogenschijnlijk tegenstelde ervaringen doen de deelnemers op bij de concentratie op het lichaamsmidden, diep in de onderbuik. Staps en Yang noemen deze concentratie centreren.
Ter nadere duiding en interpretatie leggen de beide therapeuten/onderzoekers hun onderzoeksresultaten naast drie levensbeschouwelijke stromingen, namelijk de existentiële fenomenologie van m.n. Merleau-Ponty en Heidegger, de Qi Qong binnen het Chinees daoïsme en het hesychasme binnen het Oosters-orthodoxe christendom. De perspectieven verschillen in veel opzichten van elkaar, maar hebben de aandacht voor het lichaam gemeen. Maar wat betreft de genoemde drieslag incarneren-centreren-transcenderen heeft de existentiële fenomenologie geen oog voor transcendentie en de Qi Qong minder aandacht voor de incarnatie in een specifiek sterfelijk lichaam. Het hesychasme honoreert wel de volledige drieslag.
Hesychasme
De term hesychasme is ontleend aan het Griekse hèsuchia, dat stilte, rust en eenzaamheid betekent en dat vanaf het einde van de vierde eeuw gezocht werd door de zogenaamde woestijnmonniken. Met meditatie en gebed richtten zij hun aandacht op het midden van hun lichaam en spraken bij herhaling het Jezus-gebed uit. Soms ervoeren zij daarbij een goddelijk stralend licht, dat beschouwd werd als hetzelfde licht dat Christus uitstraalde op de berg Tabor, op het moment van de transfiguratie.
Voor Staps en Yang ligt de relevantie van het hesychasme niet in de geloofsinhoud (zoals geloof in het bestaan van God of de erkenning van Jezus als Zoon van God), maar in de structuur van het denken. Hierbij moest ik denken aan Erik Borgman die in Alle dingen nieuw Jezus Christus ook niet als geloofsinhoud omschrijft, maar als grammatica, dus als manier van denken, spreken, leven.[2] Of vorm en inhoud zo strak te scheiden zijn, betwijfel ik. Maar wellicht geeft deze manier van formuleren niet-christenen meer ruimte om mee te gaan in de gedachtegang van Yang en Staps. Die gedachtegang gaat overigens aanzienlijk verder dan de beschrijving van een specifieke gebedsvorm. Ook de Tabor-icoon van Theophaan de Griek wordt behandeld en, zoals reeds aangekondigd, het christologisch dogma.
Waar het om gaat is dat gebedsvorm, icoon en dogma uit het hesychasme recht doen aan Jezus Christus als geïncarneerde én transcendente werkelijkheid. Deze twee tegengestelde werkelijkheden ontmoeten elkaar volgens Yang en Staps op een specifiek punt, namelijk in het centrum van Jezus’ lichaam. Staps en Yang wijzen deze plek letterlijk aan op de Tabor-icoon. Vervolgens maken de auteurs de stap van christologie naar antropologie. Want, zo zegt de Oosterse orthodoxie, God is mens geworden opdat de mens God wordt. Kortom, voor Yang en Staps heeft niet alleen Christus twee naturen, maar ieder mens.
Evenbeeld
Christologie als antropologie dus. Heb ik dit niet ook van Barth begrepen? In de woorden van Arjan Plaisier: “Schepselmatig leven heeft geen bestand in zichzelf. De incarnatie is de mogelijkheidsvoorwaarde voor de schepping van de mens. (…) De mens ‘op zich’ is nu juist de mens die niet bestaat, die alleen is voorzien, maar geen gepland werkelijkheidskarakter heeft.”[3] En zei Paulus het al niet eerder? “Wie hij al van tevoren heeft uitgekozen, heeft hij er ook van tevoren toe bestemd om het evenbeeld te worden van zijn Zoon, die de ‘eerstgeborene’ moest zijn van talloze broeders en zusters. Wie hij hiertoe heeft bestemd, heeft hij ook geroepen; en wie hij heeft geroepen, heeft hij ook vrijgesproken; en wie hij heeft vrijgesproken, heeft hij nu al laten delen in zijn luister.” (Romeinen 8, 29 en 30).
Bovenstaande citaten zullen de lezers van In de Waagschaal niet vreemd in de oren klinken. Maar ik kwam dezelfde beweging (christologie = antropologie) ook tegen bij kloosterlingen zoals de karmeliet Ruth Burrows: “For the rest, it is God’s will that I should grope painfully along, experiencing to the depths what is to be human, a frail, human creature, belonging with all her fibres to this world yet summoned beyond it, to a destiny bound up with the living God; a child of earth called to be, dare I say it, the Son of God (…).”[4]
Burrows schrijft vanuit haar ervaring, die overduidelijk gekleurd is door het leven in een contemplatief rooms-katholiek klooster. Staps en Yang zijn – voor zover ik begrepen heb – niet christelijk. Toch stuiten zij vanuit het geleefde leven op dezelfde werkelijkheid als Paulus, Barth en Burrows. Namelijk een paradoxale en weerbarstige werkelijkheid, waarin hemel en aarde elkaar raken en waar het gewonde, gebroken lichaam een vindplaats is van God: Jezus Christus.
Voor mij is het boek van Staps en Yang een nieuwe impuls om in mijn werk als predikant nog meer te incarneren, dat wil zeggen mij nog meer te verbinden met mijn gemeenteleden in hun leven als boer, verpleegkundige, vrachtwagenchauffeur, kankerpatiënt, stervende, vader, moeder etc. In mijn persoonlijke spiritualiteit ligt het verlangen open om eindelijk echt te luisteren naar mijn lijf, waar God zich aan mij kenbaar maakt.
Hetty Boersma
[1] Ton Staps en William Yang, Ont-worden om te worden wie je bent. Patiënten met kanker: veranderingen in de beleving van het lichaam als toegang tot beleefde spiritualiteit, Nijmegen 2019.
[2] Erik Borgman, Alle dingen nieuw. Een theologische visie voor de 21ste eeuw, Utrecht 2019.
[3] Arjan Plaisier, ‘Motieven voor incarnatie bij Karl Barth’, in: Nico den Bok en Guus Labooy (red.), Wat God bewoog mens te worden. Gedachten over de incarnatie, Zoetermeer 2003, 206.
[4] Ruth Burrows, Before the Living God, Londen 1975, 55.