De zondag
Volgorde
We plaatsen het gebod Gods juist in deze bizondere vorm aan het begin van ons onderzoek van het gebod van de Schepper en zo aan het begin van de gehele bizondere ethiek. Deze orde lijkt merkwaardig; we hebben immers over de arbeid en in hoeverre hij onder Gods gebod staat, nog niets gehoord. Wij hebben nog niets gehoord over de betrekking van de mens tot zijn naaste en men zou toch kunnen verwachten, dat juist dit voor het verstaan van de ons opgedragen arbeid beslissend zou zijn. We hebben dus nog niets gehoord over de week, waarvan de rustdag begin, einde en onderbreking is. Kan men inzicht krijgen in het karakter van de rustdag voordat men inzicht heeft in het karakter van de werkdag, in het gebod, de vele geboden, die op de werkdag betrekking hebben? Moet de rust niet verdiend worden door het werk, dat er aan voorafgaat? En moet zo ook wat over de rust te zeggen is niet voorafgegaan worden door wat over het werk te zeggen is? Deze vraag ligt voor de hand, echter zij moet in feite omgekeerd worden gesteld. Kan men wel de werkdag, de dag van de arbeid in betrekking tot de medemens, kan men ook maar één van de geboden, die op de werkdag betrekking hebben, begrijpen, voor men de rustdag heeft begrepen? Kan men de wet horen voor men het evangelie heeft gehoord? Kan men het werk van de mens in het licht van Gods gebod zien en ter hand nemen, als men niet eerst naar datzelfde gebod van God het werk heeft neergelegd, rust gehouden heeft, voor het aangezicht Gods feest gevierd en zich verheugd heeft, vrij geweest is? Kan men het werk op zijn rechte waarde schatten en op de juiste wijze verrichten vanuit een ander gezichtspunt dan juist van zijn grens, van zijn plechtige onderbreking uit? Is deze onderbreking niet juist de eigenlijke tijd van waaruit men ook verder „de tijd” kan „hebben”? Is niet juist dit paradoxale handelen van de rustdag de oorsprong van alle andere schijnbaar meer terecht zo genoemde handelen? In het gebod van de rustdag gaat het inderdaad om het menselijk handelen, dat juist in het rusten van het eigen werk, vollediger uitgedrukt: dat in de bereidheid tot het evangelie bestaat. De zin van de heilige Schrift is toch het evangelie ook daar waar zij gebiedt. En daarom is ons door de heilige Schrift niet de eerste (slechts schijnbaar meer voor de hand liggende), maar deze tweede probleemstelling voorgeschreven. Houden wij ons aan de aanwijzing van de heilige Schrift, dan moeten wij ons zonder twijfel eerst voor het gebod van de rustdag en pas daarna en van daaruit voor alles wat ons verder geboden is interesseren.
Ik citeer eerst De Quervain: „In het naleven van dit gebod valt in het oude verbond de beslissing of Israël God vreest en liefheeft, of het zich het volk van God weet. Want deze dag is het in Israël opgerichte teken van het verbond. Wie zich niet mede verheugt, wie niet in deze vreugde zijn werk laat rusten, die veracht Gods goedheid en trouw, die stelt zijn hoop niet op Gods verkiezing, maar op zijn eigen werk. Zo is de sabbat in bizondere zin het teken van de blijde boodschap in het oude verbond. De sabbatsvreugde is…. uitgelaten vreugde ziende op de ondervonden weldaden en vreugde in het verlangend uitzien naar nieuwe daden Gods, in het uitzien naar het komend heil”.