Gebeden

VOORWOORD

In de eerste decennia van mijn leven had ik beslist nooit kunnen dromen dat er ooit een gebedenboekje van mijn hand zou verschijnen. Ik had nl. in mijn jeugd een vreselijke afkeer van alle plechtig gedoe in de kerk. En de bekende leider van de Alpirsbacher Beweging, die ik erg sympathiek vind, heeft enkele jaren geleden nog gezegd dat ik van liturgie helemaal niets af weet. Inderdaad, als ik vroeger ooit in een Duitse kerk moest preken kon ik me slechts heel onhandig bewegen aan het ‘altaar’. Vroeger ben ik in Bonn eens, heel eigengereid, achter het altaar gaan staan in plaats van ervoor. Een tweede keer mocht dat niet meer. (Nou ja, je weet dat op het ogenblik zelfs de roomse mis op die manier gevierd wordt.) En mijn vriend Günther Dehn heeft nog na de oorlog, om andere redenen, eens tegen me gezegd toen hij bij de kerkdeur afscheid nam: Preek prima, liturgie een sof. Met de inhoud van dit boekje ben ik dus als het ware via een achterdeurtje in het gezelschap van de eigenlijke liturgisten terecht gekomen.

Al heel lang had ik me niet prettig gevoeld vóór en na mijn preken. Ik meende dat ik me voor de goede orde (of gewoon uit gemakzucht) moest of mocht houden aan de plaatselijke boeken. Het hinderde me dat ze zakelijk nergens op sloegen. Bovendien vond ik dat er geen organisch verband bestond tussen de (ouderwetse of moderne) formulering en taal van die gebeden en die van mijn preek. Een tijd lang heb ik geprobeerd me te redden door de teksten van die boeken te vervangen – niet door geïmproviseerde gebeden: dat heb ik nooit gewaagd – maar door een aantal psalmteksten van eigen keuze. Pas in latere jaren begon ik zulke teksten zelf woordelijk vast te leggen, eerst aan het einde van het voornaamste gedeelte van de dienst, later ook aan het begin, ter voorbereiding op mijn preek. Samen met de preken zijn ze daarna apart en in de bundels ‘Fürchte dich nicht’ en ‘Den Gefangenen Befreiung’ gepubliceerd. En ik heb me er altijd tegen verzet dat die preken werden gedrukt zonder de gebeden die erbij horen. Ik liet me, kort gezegd, daarbij leiden door de volgende overwegingen: De kerkdienst, als middelpunt van het hele leven van de gemeente, moet worden opgebouwd als één geheel, en wel als een geheel dat de genadige God aanroept. Hij begint, na de begroeting van de gemeente als volk Gods, met een lied (dat we, volgens mij, niet ernstig genoeg kunnen nemen en waaraan we wel alle aandacht moeten besteden.) Daarna spreekt de gemeente haar dank en haar berouw uit en bidt om Gods aanwezigheid en bijstand in deze speciale aangelegenheid: haar bijeenzijn voor deze dienst. Zij doet dit bij monde van een lid der gemeente die voorgaat. Het hoogtepunt is de preek, waarbij  de aanroeping overgaat in toespraak en verkondiging door de uitleg en toepassing van een (liever kort dan lang) woord uit de Schrift. Tenslotte komt het slotgebed. Daarin moet de boodschap van de preek kort en bondig worden samengevat (nu weer in een directe aanroeping tot God). Maar hier moet de dienst vooral opengaan naar buiten, naar alle andere mensen. Het moet een zo uitgebreid mogelijke voorbede zijn (wordt dit niet al te dikwijls verwaarloosd?). In een tweede gezamenlijk lied eigent de verzamelde gemeente zich dit slotgebed toe. Dan wordt ze heengezonden met het schenken van de zegen door het gemeentelid die de dienst heeft voorgegaan: ‘De Heer zegene u…!’ (niet ons!).  (Volgens mij zou ook het doop- en avondmaalformulier deze lijn moeten volgen.) Maar steeds moet alles gekenmerkt worden door kortheid, die wars is van alle geestelijke en theologische breedsprakigheid.

Gebeden die volgens deze samenhang zijn samengesteld vindt de lezer in dit boekje. De indeling volgens het ‘kerkelijk jaar’ waarin ze hier verschijnen en de toegevoegde titels zijn niet van mij, maar ik ga er graag mee accoord. Alle tijdgebonden elementen, vooral in de voorbeden, konden wegvallen. In oorlogstijd hebben we bijv. dikwijls uitdrukkelijk het Zwitserse leger herdacht, dat onze grenzen bewaakte, of ook de toen pas gekozen paus Johannes XXIII.

Ik kan niet verwachten dat mijn opvatting over het wezen en het verloop van de kerkdienst, zoals ik die ter verduidelijking van de situatie hierboven heb geschetst, algemeen bijval zal vinden. Maar wellicht kunnen mijn gebeden ook zonder die ‘liturgische’ opvatting, welke misschien al te gereformeerd is, toch nuttig blijken te zijn. Dat is vermoedelijk de opvatting van mijn vrienden die op de uitgave van deze gebeden hebben aangedrongen. Toch verwacht ik niet dat ze door de gemeenten, resp. door hun predikanten, zullen worden overgenomen zoals ze hier staan. Maar wel, dat ze door deze of gene gelezen zullen worden als een aansporing tot echte bezinning over de vraag of hij het bidden in en met de gemeente, die met hem bijeen is voor de dienst, niet heel anders dan tegenwoordig gebruikelijk is, tot voorwerp van zijn eigen extra zorgvuldige aandacht en activiteit moet maken. Verder kunnen ze hier en daar ook welkom zijn voor persoonlijk gebruik.

Karl Barth

Basel, Advent 1962

Pagina's: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20