Barth en de secularisatie
- Pagina's:
- Barth en de secularisatie
- secularisatie 2
- secularisatie 3
- secularisatie 4
- secularisatie 5
- secularisatie 6
In het vorige nummer stond een uitstekend artikel van H. Rooze, waarin hij (of zij) precies ingaat op de voornaamste van de door mij gemaakte opmerkingen over Barth. Ik wil daarmee niets ten nadele van andere scribenten zeggen, met name niet van J. Muis, wiens vragen en opmerkingen zeer ter zake waren en zeer helder werden geformuleerd. Ze droegen echter een meer algemeen karakter, terwijl Rooze punt voor punt in gaat op de door mij opgeroepen problemen: de rationaliteit, de communicatie en de tautologie.
Op het laatste punt is er een duidelijke overeenkomst tussen de opmerkingen van Rooze en die van Muis. In dezelfde zin schreef ook Cees de Jonge in zijn artikel (in nr. 13) over Barth’s religiekritiek. Ik had zelf ook al opgemerkt, datje de uitspraak, God is.God, niet buiten haar contekst om mag citeren. Ik had een iets andere contekst op het oog dan mijn opponenten. Ik dacht aan het absolute qualitatieve onderscheid tussen God en mens, terwijl zij in het „JHWH is God” dachten aan het verschil tussen God en de goden. We moeten de zin vanwege zijn slogan-achtig karakter maar niet meer gebruiken.
Dat ik het tóch deed, kwam eigenlijk door een Gezichtspunt van M. G. L. den Boer in nr. 2 van deze jaargang, waar hij schrijft: „Naar aanleiding van zijn verhouding tot Bultmann zei Barth, in de weergave van Miskotte, onder meer het volgende: „Dat heb ik geleerd: God is God! God is God in harter Gegenstandlichkeit”. Ik dacht, toen ik het las: Wat een rare tautologie en herinnerde me, wat ik er destijds bij Bastian over gelezen had. Ik haal het aan, omdat je er aan kunt zien, hoe vreemd zoiets kan lopen: Den Boer heeft het van Miskotte en Miskotte van Barth, terwijl ik Den Boer lezend aan Bastian moest denken. Als je niet rechtstreeks uit de bronnen citeert, krijg je verlerlei misverstand.
Wat dat laatste betreft: Rooze zegt, dat hij de uitspraak bij Barth niet kan vinden. Ook dat moet ik hem toegeven. Ik zocht in de Römerbriefen in par. 28 van K.D. U/i, maar hoewel Barth er soms dichtbij is, zegt hij het niet. Bastian geeft een citaat uit Die Lehre vom Worte Gottes, Prolegomena zur christlichen Dogmatik, 1927, p. 215, maar ook dat citaat is niet wat ik zoek. Barth schrijft daar: „Gott ist Gott. Der grundlegen-den Sicherung dieser so gar nicht selbstverstandlichen Gleichung, auf die sich die ganze Theologie aufbaut, gilt die Trinitatslehre”. Ook vind ik wel een enkel tussenzinnetje (Romer II, S. 388), „weil Gott Gott ist”, maar hét citaat zoals ik (en vermoedelijk velen met mij) dat in het hoofd had, komt niet tevoorschijn. Het zal mogelijk wel ergens staan op een van de vele tienduizenden bladzijden, die Barth heeft geschreven, maar het is op zich toch al van belang, dat het op een veel minder voor de hand liggende plaats staat, dan ik in mijn onschuld dacht. Op de kwestie van de rationaliteit en de communicatie – en met name het laatste – kom ik nog terug. Dat de openbaring goddelijke zelfmededeling is, ontken ik natuurlijk niet, maar is het daarmee ook „communicatie”? Dat veronderstelt toch altijd iets wederkerigs? De centrale vraag, waarmee ik de discussie begon, luidde: Hoe zeg ik het mijn kinderen? Die vraag is nog geen stap dichter bij haar oplossing.
19 november 1988