Het dilemma van de theologie
HET DILEMMA VAN DE THEOLOGIE
Wie het woord ‘theologie’ in de mond neemt, moet weten wat hij doet. Hij moet erop bedacht zijn dat hij zich met zeer vreemde dingen bezig houdt. Theologie is al lang geen van vanzelf sprekendheid meer. De notie “God” is in discrediet geraakt en niemand weet eigenlijk nog wat ermee bedoeld wordt. In de chaos die daardoor is ontstaan lijkt mij de raad die door Karl Barth is gedaan aan de moderne mens van beslissende betekenis. Volgens hem moet de theologie onder de wetenschappen een vreemdeling blijven. Hij moet afzien van de gedachte als zou het in de theologie gaan om een laatste of diepste grond. Hij moet er op aankunnen dat in de theologie een woord tot hem is gezegd dat door niemand anders ooit is gezegd of gezegd zal kunnen worden. De beste theologie heeft hier niets te scheppen en de slechtste theologie heeft hier niets te vernielen. Het aanstootgevende van de theologie bestaat hierin, dat hier een criterium wordt gehanteerd dat aanspraak maakt op een grenzeloze vrijheid. Deze kwikzilverachtige vrijheid van het theologische object maakt elke inkapseling per definitie onmogelijk. Maar dat wil nog niet zeggen dat het object van de theologie verwezen wordt naar het rijk der fabelen. Theologie bedoelt geen tijdloze waarheid, maar een waarheid die ‘tijd’ werd. Theologie waagt het om zonder garanties er mee te rekenen dat haar belofte uitkomt. Theologie vertrouwt op een bevel! Zij opteert niet voor het vrije grenzenloze denken. Theologie onderscheidt zich van alle gangbare wetenschappen hierin, dat zij in alle grenzeloosheid die haar eigen is, vasthoudt aan haar eigensoortig object. De theologie zal het moeten nalaten nieuwe gronden voor zich op te eisen in de mening dat die bestaan. Maar een nieuwe grond bestaat niet. En daarmee schijnt de theologie geworden tot een luchtspiegeling die geen vaste grond bezit in de werkelijkheid. Het is mode geworden, dat de moderne mens afziet van gronden die niet bestaan en zich inlaat met ficties. Het fictieve gehalte van de in omloop zijnde ficties kan niet omzeild worden dan door een consequent afzien van gronden die dat niet zijn. De enige grond die daarvoor in aanmerking komt is het werkelijke intreden van het Woord. Het betreft hier geen ficties, maar een woord, dat er zo maar kwam en er zo maar was en waar niemand op gerekend had. Telkens is de mensheid ermee bezig geweest dit woord in te kaderen of te voorzien van grondslagen die dat nooit waren. Het grootste waartoe de mensheid in staat leek, was de herleiding van het Woord tot een stelsel van axioma’s en inzichtelijkheden, die men ook van elders wel wist of had kunnen weten. Wat het vooral goed deed, was het inzicht, dat de menselijke verschijnselen uiteindelijk terug te voeren zijn op een symbool, een vehikel of medium, waardoor de goddelijke waarheid tot ons komt en inzichtelijk wordt. Maar wat ook hier ontbreekt is de zwaarte van de beslissing. Wat ook hier ontbreekt, is de zwaartekracht van de werkelijke beslissing. De laatste wijsheid die men belijdt, kan er zijn of kan er ook niet zijn, luidt het vertwijfelde dilemma van de moderne mens. Dogma of dogmatiek zijn nu geworden tot de uitdrukking van de telkens geldende godsdienstige overtuigingen en de exegese tot het interpretatie kader van eerbiedwaardige, maar tot niets verplichtende overtuigingen, die hun gezag graag terugvoeren op de boodschap van profeten en apostelen.
Welnu, deze toedracht is er de oorzaak van dat de theologie in wezen onschadelijk is gemaakt en haar krachten worden verspild aan de waan van de dag. De enige gezaghebbende instantie die ons nog over schijnt gebleven is de vier-letterige Naam: JHVH. Wie deze naam niet wil, of aanpast, stelt zich buiten de verkondiging. Theologie die het anders wil zal noodgedwongen retoriek of speculatie blijven. De oorzaak hiervan moet hierin worden gezocht dat zij geen echte autoriteit kent en eigenlijk ook niet wil, hoe rijk zij zich telkens aan speculatieve inhouden weer voordoet. We hebben het hier te maken met het schoolvoorbeeld van getemde, gedomesticeerde theologie. Het is een theologie waar geen roep meer van uitgaat en waar niemand uiteindelijk respect voor heeft. Het gaat hier om een vorm van theologiseren die zich al lang heeft neergelegd bij de status quo en die niet meer met afschuw reageert op de aanpassingsprocessen die de hedendaagse theologie te zien geeft. Het model voor deze aanpassingsprocessen is tot op de dag van vandaag de alles goedvindende en verdragende rooms-katholieke theologie. Hier doet zich de mogelijkheid voor om ons tevreden te stellen met de ons bekende en erkende zekerheden en die het daarom ook niet nodig vindt, de beslissing die Tenach en Evangelie ons oplegt te erkennen als richting gevend voor het menselijk leven. Toch menen we dat het hier gaat om de ene en enige beslissing, die ons werkelijk aangaat, een bevel, dat zonder fundament en zonder garantie op ons afkomt! De mogelijkheid de waarheid te consolideren of in pacht te nemen is ons door de vrijheid van het evangelie onmogelijk geworden. De schreeuw om natuurlijke theologie klinkt ook in onze tijd op bijna alle hoeken van de straten. En het is verdacht genoeg dat deze schreeuw samenvalt met een hoogst robuste, ongebroken kerkelijkheid, juist ook op protestantse bodem. Er bestaat in onze tijd een enorme behoefte aan consolidering die zich er niet voor schaamt oude en vertrouwde paden te bewandelen en dan te doen alsof het geen oude en vertrouwde paden zijn die men bewandelt, maar gloednieuwe. De verwisseling tussen oud en nieuw behoort blijkbaar ook tot de constanten van onze natuur en ook aan die monotonie schijnt de mensheid moeilijk te ontkomen. Is men eenmaal gewend aan de vloedgolf van de tijd, dan zal ook de consolidering als een welkome gast worden begroet. Natuurlijkerwijs valt er in onze cultuur niets nieuws meer te verwachten. Er schuilt een diepe wijsheid in de leer dat in het wezen der dingen niets verandert. Consolidering schijnt troef. Maar er is één instantie die zich daartegen hartgrondig verzet: De MAJESTEIT EN DE VRIJHEID VAN GOD. Deze vrijheid, of we het weten of niet betekent het einde van onze consolidering. Er is een Nee gesproken waar de christelijke cultuur niet meer onder uit komt. Dat maakt onze cultuur tot een ongekend novum. En kom nu niet met het verhaal dat ook deze aanpassing een kind van zijn tijd is. Want ook dat is een vorm van pure domesticering. En die is daarom zo gevaarlijk omdat, de theologie daar zo gemakkelijk van af komt. Uitgezonderd op dit ene kleine punt na, dat zij niet meer kan zeggen, dat zij alleen door het geloof in God er toe komt in God te geloven. En gesteld nu eens, dat zij door de vreemdheid van dit geloof zich onderscheidt van alle andere wetenschappen en dat zij juist zo werkelijke theologie is en daarom moet afzien van elke robuste gestalte. Ons als theologen zal worden gevraagd of wij bereid zijn deze, onze consolidatiepogingen vaarwel te zeggen en niet te doen alsof er hulpmiddelen bestaan die ons in staat stellen als nog ‘tot het geloof te komen’. De theoloog moet zo slim en zuiver zijn niet in de valkuil terecht te komen waardoor hem soelaas geboden wordt op grond van valse argumenten en vrome vooringenomenheden. Hij moet niet terugschrikken voor het Nee dat over ons godsdienstig leven is uit gesproken. Hij moet de kritiek die door de Schrift wordt betuigd leren omhelzen als de laatste strohalm die ons werd toegeworpen.
Nico T. Bakker