Amsterdamse vertaalslagen
AMSTERDAMSE VERTAALSLAGEN
In het voorjaar van 2013 verscheen Tegengif: Profetische berichten uit 1 & 2 Koningen van de hand van Ad van Nieuwpoort en Marco Visser bij uitgeverij Skandalon. In het boekje maken we kennis met exegetische vruchten uit De Nieuwe Bijbelschool, een theologisch collectief dat zich voortbeweegt in de Amsterdamse sporen van K.H. Miskotte en F.H. Breukelman. Tegengif bestaat voor een derde uit vertalingen van delen uit de boeken Koningen, enige jaren geleden gemaakt door het Amstelpreekteam onder leiding van Karel Deurloo. De vertalingen worden gevolgd door een tweede vertaalslag naar hedendaags Nederland. In deze bijdrage nemen we beide vertaalslagen onder de loep.
De vertaling van de tekst
Een beslissende stap in het interpretatieproces van vreemdtalige geschriften, zoals Bijbelteksten, is het vaststellen van een vertaling. Onvermijdelijk gaan daarbij bepaalde nuances verloren. In de traditie van Buber/Rosenzweig streeft men naar een ‘open’ vertaling. In de weergave van de Bijbeltekst in een andere taal moet je rekening houden met het principe van pars pro toto: in ŽŽn deeltje klinkt het geheel van de Bijbel mee. Elk afzonderlijk Bijbelvers veronderstelt zowel de overige verzen van het betreffende Bijbelboek als de breedte van de gehele Bijbelse canon. Dit is dé grote Amsterdamse vooronderstelling: de Schrift zélf biedt het enige juiste interpretatiekader voor het verstaan van de afzonderlijke verzen. We meten nu de vertaling van Van Nieuwpoort/Visser aan deze Amsterdamse meetlat. We nemen een steekproef: 1 Koningen 19:10.
Nieuwe Bijbelvertaling 2004
Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Isra‘lieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’
Buber/Rosenzweig 1955
Er sprach:
Eifrig geeifert habe ich für Dich, den Umscharten Gott, –
verlassen ja haben die Söhne Jisraels deinen Bund,
deine Schlachtstätten haben sie zerscherbt,
deine Künder mit dem Schwert umgebracht,
ich allein bin übrig,
so trachten sie mir nach der Seele, sie hinwegzunehmen.
Naardense Bijbel 2004
Hij zegt: met ijver heb ik mij beijverd voor de ENE, God over heirscharen;
want verlaten hebben ze uw verbond, de kinderen Israëls,
uw altaren vernield
en uw profeten omgebracht met het zwaard;
ik alleen ben overgebleven,
maar nu zoeken ze mijn ziel om ook die te nemen!
Van Nieuwpoort/Visser 2013
En hij zei:
Met ijver heb ik geijverd voor JHWH,
de God der heerscharen,
want de zonen van Israël hebben jouw verbond verlaten,
jouw altaren vergruizeld
en jouw profeten met het zwaard gedood,
en ik ben alleen over
en zij zoeken mijn leven om het weg te nemen.
Colometrie
Allereerst zien we dat Van Nieuwpoort/Visser, in lijn met de Amsterdamse vertaaltraditie en in onderscheid met de NBV2004, een colometrische weergave bieden van de tekst. Dat wil zeggen: de tekst is weergegeven in zinsdelen onder elkaar. Van Nieuwpoort/Visser leggen niet uit waarop hun regellengte is gebaseerd. Bij de andere twee weergegeven vertalingen ligt dat anders. Uit het ‘Ter verantwoording’ van de Naardense Bijbel leren we dat voor Oussoren de Masoretische zangtekens de doorslag geven. “Voor de interpunctie en de lengte van regels maken wij gebruik van deze zangtekens, zoals ook gedaan door Buber/Rosenzweig.” Aangezien Rosenzweig helemaal niet zo’n hoge pet op had van de hermeneutische waarde van die zangtekens, kan die laatste toevoeging beter geschrapt worden in komende drukken van de Naardense Bijbel. Rosenzweig beschouwde de overgeleverde zangtekens als een strikt-logisch filologisch systeem waarin de logica de musica overheerst. Hij constateerde dat het overgeleverde zangtekensysteem in de interpretatiegeschiedenis weliswaar ge‘erbiedigd werd, maar dat een voornaam joods exegeet als Rasji (1040-1105) reeds bij zijn interpretatie van het eerste vers van Genesis dwars tegen dat systeem in interpreteert. Niet de Masoretische zangtekens zijn leidend bij Buber/Rosenzweig, maar het gesproken woord. Elke regel (colon) staat voor een hardop uitgesproken ademeenheid. Aan deze colometrie ligt dus geen esthetisch, praktisch of traditioneel principe ten grondslag. Het gaat erom dat de inhoud van een tekst niet losgemaakt mag worden van de gesproken, menselijke vorm. De vorm van de tekst is gebonden aan het menselijk lichaam dat nu eenmaal niet anders k‡n dan spreken in ademeenheden. “So hilft beim Alten Testament die Überlieferte Interpunktion dem †bersetzer, der die Pflicht erkannt hat, die Schrift wieder vom Atem des Worts durchziehen zu lassen, nicht so viel als er selber vielleicht anfangs meinte.” (F. Rosenzweig, ‘Die Schrift und das Wort. Zur neuen BibelŸbersetzung’ [1925], in: De Schrift und ihre Verdeutschung (Berlijn: Schocken, 1936), 76-87, 84)
Enfin, waarom verdelen Van Nieuwpoort/Visser de zin ‘Met ijver heb ik geijverd voor JHWH, / de God der heerscharen” over twee regels? In ieder geval niet vanwege de Masoretische zangtekens en ook niet vanwege de menselijke ademhaling. Het blijft gissen.
Sleutelwoorden
De Amsterdamse school staat erom bekend dat ze zich sterk maakt voor een gelijkluidende (concordante) weergave van Hebreeuwse woorden in de vertaling. Het idee daarachter ligt in het eerder genoemde pars pro toto: in ŽŽn zinsdeel klinkt heel de Schrift mee. Maar dan moet dat natuurlijk wel zichtbaar zijn voor de lezer (of beter: hoorbaar zijn voor de hoorder) van de vertaling! Natuurlijk wordt in 1 Koningen 19: 10 qano qinŽti vertaald met ‘met ijver ijveren’. Maar nafsji ‘mijn ziel’ luidt hier: ‘mijn leven’. Een opmerkelijke keuze, niet omdat ‘mijn leven’ in de context van dit verhaal geen treffende weergave van nafsji zou zijn (in het parallelle v. 4 en v. 10 wordt gelijkluidend met ‘mijn leven’ vertaald, vergelijk ook vers 2-3, dus dat verband is zeer duidelijk), maar omdat de bredere connotaties van het woord binnen de boeken Koningen en binnen de Bijbelse canon op deze wijze onzichtbaar worden. In de vertaling van 2 Koningen 2: 2,4 en 6 (p. 58) bijvoorbeeld horen we Van Nieuwpoort/Visser wíl ineens over een ‘ziel’ vertellen als er nefesj staat! Op een andere plaats veroorzaakt de vertaling van nefesj met ‘leven’ onduidelijkheid. In 1 Koningen 17: 22 (p. 22) wordt nefesj met ‘leven’ vertaald, maar daarmee suggereert de vertaling onterecht paranomasie met wajchi ‘en hij leefde’ in datzelfde vers.
De vertaling van de boodschap
Maar genoeg nu over de tekstuele weergave. Wat te denken van de boodschap die de boeken Koningen hebben voor de hedendaagse Nederlander? Ik noem twee aspecten.
BaŠl. In de boeken Koningen komen we regelmatig de Kanaänitische God Baäl tegen. Buber/Rosenzweig suggereren om etymologisch te vertalen met ‘Obmeister’, ‘alsof-meester’ (Die Schrift und ihre Verdeutschung, 166-167), hoewel dat in de laatste drukken van hun vertaling niet terug te vinden is. Van Nieuwpoort/Visser nemen deze etymologie op en beschrijven een BaŠl als iets wat door mensen tot god wordt verklaard. Het doet sterk denken aan Luthers definitie van een god: “Ein Gott heisst das, von dem man alles Gute erwarten und bei dem man Zuflucht in allen Nöten haben soll (…)” (Grote Catechismus 1528) Met dat in het achterhoofd ontmaskeren de auteurs de meest invloedrijke contemporaine Baälim: succes, groei en vitaliteit zijn in onze dagen verheven tot het hoogste goed (p. 36, 76). De profeten Elia en Elisa zijn degenen die het volk herinneren aan JHWH, de God die zich niet conformeert aan de harde wetten van de empirische feitenwerkelijkheid. Hij is de God die van buiten komt en daarom ook echt kan bevrijden. Van Nieuwpoort/Visser slaan hiermee een knappe en toepasbare vertaalslag.
Toch blijft de hedendaagse dominee, die zich onvermijdelijk identificeert met Elia en Elisa, met een gewichtige vraag zitten. Bij een echte profeet gaan woorden samen met daden. Het is één ding om in je preken maatschappijkritiek te leveren of om een visioen van de Bijbelse belofte te vertolken naar het heden. Maar hoe vertaal je de profetische daden naar de wereld waarin wij leven?
Sola gratia
De auteurs willen de verhalen presenteren als ‘ontdaan van al het dogmatische en moraliserende stof dat er op is komen te liggen’ (p. 7-8). In een omgekeerde beweging bedrijven de heren natuurlijk wel degelijk dogmatiek: vanuit het bijzondere (exegese) wordt er iets algemeens gezegd over hoe God met zijn mensen omgaat (dogmatiek). Telkens worden de motieven van uittocht en bevrijding voor het voetlicht gebracht. De bespreking van het verhaal over NaŠman loopt uit op de vrij klassieke notie van de onverdiende gaven Gods aan de mensen: bevrijding door genade alleen (p. 72-73). Zó is de God van de Bijbel! Zouden dergelijke constateringen misstaan in een locus De proprietatibus Dei?
Welkom
Zoals altijd valt er veel te muggenziften. De uitroep Effata! bijvoorbeeld is geen Hebreeuws, maar Aramees (p. 88). En natuurlijk is het enigszins ironisch dat een boek dat zo kritisch is op de machten van de commercie zó zorgvuldig op de markt werd gebracht, vlak voordat het oecumenisch leesrooster lezingen bood uit de boeken Koningen. Verder vind ik dat de lezer wel wat meer theorie achter de interpretatie mag verwachten en wat meer verantwoording van brongebruik. Maar: het boekje is Schriftgetrouw, gericht op de verkondiging en bevat inspirerende eyeopeners. De gemiddelde NBV-dominee, die de tijd maar niet vinden kan om eigenhandig met de Schrift te worstelen, zal Tegengif hartelijk verwelkomd hebben. En ik weet zeker dat het zijn vruchten heeft afgeworpen in kerkgaand Nederland.
Gerard van Zanden