Allah in de Dorpskerk
Charley Altali is geboren op 1 april. ‘Kikker in je bil’ zal voor hem zijn hele leven met jarig zijn geassocieerd worden. Ooit zullen zijn ouders dit verhaal lezen, zelf, zonder hulp. Als ze dan ook nog glimlachend ‘die d’r nooit meer uit wil’ denken, dan heeft Den Briel Seydnaya voorgoed achter zich gelaten. Ik zal het uitleggen.
Ze waren er opeens, geregeld, in onze diensten in de Dorpskerk van Westmaas. Syriërs. Een vriendelijk jong stel, Bijbel onder de arm. ‘Zij lijkt op Yolanthe’, zei mijn oudste. We lachten veel, over en weer. Ze beschikten over Nederlands noch Engels. En mijn Arabische woordenschat, die van alle gemeenteleden vermoedelijk het grootst is, omvat ongeveer tien woorden. Dus ja, we lachten maar, wat moet je anders.
Gelukkig was daar Dick. Een pensionado die niet alléén maar wil tennissen.
Dick is zo’n man die je wilt ontmoeten als je helemaal opnieuw moet beginnen in een huisje naast de kerk in een dorp op een eiland. Dick is zo’n man die het doet: zorgen dat je huis wordt ingericht, zorgen dat je Nederlands leert en oefent, zorgen dat je de juiste papieren van de juiste instantie krijgt, zorgen dat je op de juiste polikliniek bij de juiste dokter terecht komt, zorgen dat er iemand wordt gevonden die, al is het maar telefonisch, af en toe wat heen en weer kan vertalen, en ondertussen doet Dick ook nog dit: hij gaat een beetje van je houden. In het verhaal van Majd en Shereen en hun plaats in onze gemeente Nieuwland, speelt Dick een sleutelrol. Hoe anders het zonder hem zou zijn geweest, durf ik niet te zeggen, maar zeker is dát het anders was gelopen zonder zijn vasthoudende aandacht voor deze twee mensen die er vanzelf drie werden.
Met de komst van Charley werd er definitief wortel geschoten in de Nederlandse klei. Nee, hier ligt zijn toekomst, zeiden zijn ouders zeer beslist op mijn vraag of, als ooit alles weer vredig zou zijn in hun vaderland, zij hun leven daar weer zouden willen hervatten.
Dat was tijdens het doopgesprek, dat ik deed samen met een tolk Arabisch, een tot het christendom bekeerde Koerdische moslim. Een mooi, maar vreemd gesprek was het, met die drie mensen wier verhalen ik me nauwelijks kon voorstellen. Welk geluk had mij eigenlijk hier doen belanden, mijn wieg veilig achter de dijken van een vreedzaam land?
Toen ik ´s avonds googelde naar Seydnaya, de geboorteplaats van Charley’s ouders, ontvouwde zich voor mijn ogen iets van een verhaal. Talloze promotiefilmpjes van de toeristische trekpleister die in Syrië ooit bekend stond als bakermat van christelijke beschaving. Maar er verschenen ook gebouwen in puin en titels met het woord ‘massacre’ erin, die ik niet aanklikte maar toch zag. Opeens werd het verdriet van deze twee lachende jonge mensen tastbaar. Wat wist ik eigenlijk? Niets!
Maar laat ik bij het begin beginnen. Charley was geboren, en zijn ouders gaven de wens te kennen dat hij zou worden gedoopt in onze gemeente. Hoe ging ik dat aanpakken? ‘Ik help je wel hoor’ zei Dick, maar ja, Dick spreekt nog minder Arabisch dan ik, en hoe ging ik zorgen dat ik het over God en doop en leven kon hebben met deze mensen? Het kwartje viel ongelooflijk genoeg pas toen een van mijn collegapredikanten opmerkte dat ik dat gesprek natuurlijk met een tolk zou doen. Natuurlijk! Een tolk!
Via de Stichting Gave kreeg ik contact met Faraidoun, tolk maar ook voorganger van de International Christian Fellowship in Rotterdam, die mij al tijdens ons eerste telefoongesprek vroeg of ik wel overtuigd was van de noodzaak om moslims tot het christendom te bekeren. En zo kwamen we met elkaar terecht in het kleine appartement van Majd en Shereen, met zicht op hun mierzoete Arabische trouwfoto en de Dorpskerk op het plein. Ik had al teksten uitgezocht, dat wil zeggen, die waren al van hogerhand voor ons uitgezocht want het preekrooster stelde Marcus 3, 20-35 voor. Ik zag meteen de link met familie, die op deze dag zo veelzeggend aan – én afwezig zou zijn.
Terwijl de kerkklok de halve uren sloeg en de kinderen buiten, op het kerkplein, rondom de haan op de sokkel speelden, vertaalde Faraidoun ons gesprek. Het ging over geloof in mensenlevens, over tradities en toekomst, over heimwee en thuis zijn, onder andere door zin voor zin mijn zelfgeschreven doopformulier door te nemen. Er waren veel praktische vragen ook, van de doopouders. Wat werd er van hen verwacht, wat zouden ze moeten gaan zeggen, wat was hun inbreng en hoe ging het met dat water, want thuis in Seydnaya wordt een kind helemaal ondergedompeld. En dat witte pakje dat Charley aan zou krijgen, was dat goed?
Zo werd het dan zondagmorgen 7 juni. De Paaskaars brandde, maar dat licht verbleekte bijna bij Dick, die stralend op de eerste rij zat. Hij en zijn vrouw Heidi flankeerden de doopouders, als een surrogaatopa en -oma. Eromheen Syriërs, opgeduikeld in de Hoeksche Waard, lotgenoten, jonge gezinnen in diverse stadia van Nederlandse taalbeheersing. De schoolgaande kinderen niet meegerekend – die spraken het. Alles bij elkaar was het één grote alternatieve familie, daar in die voorste banken. Nee, de hele kerk was het: één grote alternatieve familie.
Onze beminnelijke tolk zat recht achter de doopouders, en tijdens het eerste deel van de dienst vertaalde hij alles rechtstreeks voor hen, zijn hoofd tussen hen in. Dick deed de lezingen. En Majd deed daarna in het Arabisch de tweede lezing, 1 Johannes 4, 11-21. Een wonderschoon moment was het, zijn donkere stem die de zonovergoten, eeuwenoude Dorpskerk vulde, die zangerige taal, waarin alsmaar het woord ‘Allah’ repeteerde. God is liefde. Wie in de liefde blijft, blijft in God, en God blijft in hem. Allàh, Allàh, Allàh. Het zweefde weg en nestelde zich fluisterend tussen de balken, van plan om voorgoed bij ons te blijven. Allàh, Allàh, Allàh.
Er zat een bank vol alternatieve familie voor me. Twee mooie jonge mensen, met hun geluk en hun nieuwe start, maar ook hun tranen van gemis om wie er niet bij zijn. Ik sprak over familie, voor Jezus een oneindig veel ruimer begrip dan voor ons. En ik geloofde terwijl ik daar stond hartstochtelijk in Zijn Kerk.
Voor we Charley zouden gaan dopen, liet ik eerst een filmpje zien van Seydnaya, het filmpje waarnaar ik huiverend had zitten googelen na het doopgesprek. Een kort promotiefimpje was het. Hoe makkelijk is het je te verplaatsen in doopouders, of ze nu in de Hoeksche Waard zijn opgegroeid of in, zeg maar, Oudega. Maar hier was iets fundamenteel anders aan de hand, en dat wilde ik laten zien, christenen uit misschien wel het Lourdes van het Midden Oosten, en hadden wij daar überhaupt enig idee van? Na het filmpje, had ik Majd en Shereen gevraagd, zouden ze kort ook nog iets vertellen. Dat had ik beter achterwege kunnen laten. Niet alleen was mijn vraag niet helemaal overgekomen, waardoor ze op dat moment (gelukkig was er Faraidoun!) nogal overrompeld werden, ook waren bij velen de tranen gekomen bij het zien van dit ooit zo idyllische stadje. Ook bij henzelf, natuurlijk. Het was eigenlijk een beetje pijnlijk, maar ja: het was er.
Zo doopten we Charley, kind met een geschiedenis, maar vooral: kind met een toekomst.
Bij God. Bij ons, in Westmaas. Zijn ouders zeiden niet alleen ‘ja’ op de doopvragen, maar ook dat ze wilden dat hij van Jezus zou horen, en deel van de gemeenschap zou zijn, net als zijzelf.
We baden, samen achter de tafel, de tolk en ik, we baden voor Charley, we baden voor zijn ouders, we baden voor Seydnaya en Syrië, we baden voor die hele grote familie van Jezus, verbonden in Zijn naam. Faraidoun vertaalde zin voor zin, en we hadden afgesproken dat we zouden eindigen met het Onze Vader, ieder in onze eigen taal, gelijktijdig en gezamenlijk met de gemeente. En zo ging het. Het was prachtig. Ik was zo gelukkig dat ik hem eigenlijk wilde zoenen, maar in plaats daarvan gaf ik hem een hand. Dat was ook mooi.
Ik hoorde de tolk ‘mabroek’ zeggen. Oja, dat was waar ook: gefeliciteerd. Ik gaf het mijn familie van deze dag mee, voor bij het handen schudden: mabroek, en velen zegden het voort, terwijl het woord Allàh zich schurkte tegen de balken van de Dorpskerk, thuis bij zijn zusters en broeders.
Het was één van de mooiste diensten die ik tot nu toe heb ervaren.
Het verhaal zal verder gaan. Charley Altali’s naam staat op onze dooprol, geboren op 1 april-kikker-in-je-bil, gedoopt op 7 juni 2015. Charley’s thuis is het onze, zijn geschiedenis niet. Maar voor altijd is zijn verhaal en dat van zijn ouders verbonden aan de gemeenschap van de Dorpskerk. En vooral is het verbonden aan de wereldwijde gemeenschap van Jezus Christus die we met een raar woord Kerk noemen. De grootsheid van dat woord, dat is wat we even ervaren hebben op die prachtige junidag in Westmaas, Hoeksche Waard, Nederland, Wereld.
Marijke van Selm