De onbevangenheid
De onbevangenheid
Uit mijn studietijd herinner ik mij dat Langeveld nog wel eens verwees naar een Amsterdamse tramconducteur die tegen zojuist ingestapte passagiers placht te zeggen: ‘Bent u óók het kind van de rekening?’ Volgens Langeveld was dat grapje eigenlijk op ons allemaal van toepassing en moesten wij als pedagogiekstudenten in onze latere beroepspraktijk goed bedenken dat geen enkel kind – hoe moeilijk ook – zèlf om zijn leven had gevraagd.
Die opmerking paste wonderwel in het klimaat van de existentiële fenomenologie waarin we toen (dertig jaar geleden) leefden. Opmerkelijk is evenwel dat jaargenoten zich deze raadgeving nu nog allen goed weten te herinneren. Of over de uniciteit: ‘Elk kind is er één.’ En: professioneel omgaan met een kind houdt in het aangaan van een ‘ontmoeting’ van persoon tot persoon met inachtneming van wederzijds respect. Een van de meest fijnzinnige studies die Langeveld aan dat tot op zekere hoogte tere contact met de opvoedeling heeft gewijd gaat over de ‘onbevangenheid’.
Onbevangen is hij die onbelemmerd door angst voor mensen en dingen de wereld ingaat. Voor de opvoeding en voor de gehele menselijke ontwikkeling uiteraard een belangrijke en zelfs noodzakelijke voorwaarde. De onbevangene is geen ‘Draufgänger’ of iemand die binnenrent waar engelen met eerbied binnentreden: ‘Fools rush in where angels fear to tread’. Men kan ‘onbevangen zijn als een kind’ of ‘argeloos en onbevangen’ zijn. ‘Argeloos’ meestal in betrekking tot een of ander gevaar. Als onbevangenheid een gevaar kan zijn is het de vraag of men haar zonder voorbehoud kan aanbevelen, hoe ‘ontwapenend’ die onbevangenheid ook mag werken.
Tevens blijft waar wat onbevangenheid weet te presteren zoals Boutens dat in een gedicht uitdrukte:
‘Eén is op de waat’ren ons voorgegaan,
En niemand heeft het hem nabestaan
Dan in zijn liefde het menschenhart,
Dat onbevangen als een kind
Zijn weg over elken afgrond vindt
En aan al tegenspoed zich hardt,
En lief en leven wint …’
(uit: Tusschenspelen)
Pedagogisch gaat het volgens Langeveld om de opgave om de onbevangenheid te ontzien en te verrijken enerzijds en de opgave om haar te doorbreken en te vervangen anderzijds. Zijn overdenking gaat vervolgens in op vele aspecten van de onbevangenheid die hij door middel van zijn fenomenologische analyse (in haar directe toegankelijkheid in de ‘leefwereld’) heeft ontdekt. Zo ontstaat een prachtig beeld, literair en psychologisch verantwoord, en voor de lezer goed herkenbaar. Voor de geïnteresseerde praktische opvoeder niet altijd direct toepasbaar – in de fenomenologische pedagogiek gaat het dikwijls om een mengeling van opvoedingswetenschap en opvoedingswijsheid – maar nog steeds indrukwekkend om te lezen.
Al wordt het dan aan die wijsheid in de praktijk overgelaten om te onderscheiden tussen gevallen waarin de onbevangenheid gevormd, beperkt dan wel beschermd moet worden, het fenomenologische verhaal blijft boeien. Aan adviezen ontbreekt het overigens niet. Daarbij is het minder moeilijk om te zeggen wat men niet dan wat men wel moet doen. ‘Men moet de onbevangenheid niet wegnemen door ongegronde paniek of angst te wekken.’ Of: ‘Wie een kind niet waarschuwt voor een reëel gevaar, laat de onbevangene slachtoffer worden. Wie een kind ‘bezet’ met zijn waarschuwingen, vernielt de onbevangenheid en levensangst neemt haar plaats in. Wie een kind beschermen wil door het in te bouwen in een gesloten systeem van relaties, gedragsvormen en begrippen, levert de onbevangene uit aan de vooringenomenheid.’
Het verhaal van Langeveld wordt in dezelfde bundel gevolgd door een godsdienstpsychologische uiteenzetting van Vergote. Daarin wordt de onbevangenheid een hoofdkenmerk van geloof genoemd en geloof heeft niet alleen betekenis in de godsdienst maar eveneens in de gehele samenleving. Want geloof biedt in een cultuur tegenwicht tegen ontwrichtende grondneigingen van de mens zoals het streven om alles te zijn en het streven om alles te bezitten. Uiteindelijk draagt de onbevangenheid, volgens Vergote, zodoende indirect bij tot de geestelijke gezondheid van een cultuur.
Wanneer voor de betekenis van onbevangenheid in het geloof naar de Romeinenbrief wordt verwezen is dat natuurlijk herkenbaar. Echter ook in dit verband is enige waakzaamheid op zijn plaats als het zou gaan om ‘onbevangenheid en argeloosheid’ ten opzichte van de omringende cultuur. Gepaste kritiek blijft vereist, zoals ook Schleiermacher in zijn opvoedingstheorie plaats inruimde voor vernieuwende kritiek in het proces van cultuuroverdracht en de rol van de opvoeding ten opzichte van de cultuur heeft beschreven als een dialectisch proces van ‘instandhouden’ èn ‘verbeteren’. Het kan nooit alleen maar gaan om gezeglijkheid en aanpassing. Leren onderscheiden tussen wat de moeite waard is en wat verwerpelijk is blijft de opgave. In het uiterste geval betekent dat afwijzing zoals ook Karl Barth wees op elementen van verval in de cultuur en dat in theologisch opzicht God niet gezien mag worden als hoogste idee van de heersende cultuur. Dat beseffende kan de mens dan voor het overige trachten ‘onbevangen als een kind’ zijn weg te gaan ‘over de waat’ren’ en ‘over elken afgrond’, ‘gehard aan alle tegenspoed’ …’en Lief en leven winnen’.
Daan Thoomes
——————
Literatuur:
Boer, D. (2002). Een heel andere God. Het levenswerk van Karl Barth (1886-1968). Gorinchem: Narratio
Buytendijk, F.J.J., M.J. Langeveld, A. Vergote. (1973). De onbevangenheid. Bilthoven: Ambo
Sperna Weiland, J. (1999). ‘Karl Barth’. In: H. Achterhuis (ea), De denkers: een intellectuele biografie van de twintigste eeuw. Amsterdam/Antwerpen: Contact, p. 179-189
Thoomes, D.Th. (2002). ‘Godsdienst, cultuur en opvoeding. Naar een school als waarde(n)gemeenschap’. In: Narthex, tijdschrift voor levensbeschouwing en educatie, jrg. 2, nr. 3 / 4, p. 88-95