Heilige gedrevenheid

logo-idW-oud

 

Heilige gedrevenheid – bij Jesaja 6: 1-8

Toen K.H. Miskotte op 31 oktober 1930, nadat hij het beroep naar de Haarlemse Oosterkerk had aangenomen, in de auto op weg was vanuit Meppel naar zijn nieuwe woonplaats, kwam, getuige zijn dagboek, een dubbel gevoel bij hem op: ‘de oude verlangens naar heiligheid’ zoals hij schrijft, en ‘de even oude traagheid’.

Het lijkt mij dat Miskotte met deze twee woorden (waarvan het laatste getuigt van zelfkennis) de kern raakt van het gedeelte over de roeping van Jesaja (Jes. 6:1-8). Jesaja slaat daarbij een blik in de heerlijkheid Gods. In een visioen ziet hij zijn troon, omringd door een hofhouding van gevleugelde serafs, die in wervelende beweging en met een onafgebroken ‘heilig, heilig, heilig’ het huis vervullen.

Bij nadere lezing blijkt dit huis de tempel van Jeruzalem. In dit visioen gaat het, evenals in deze Epifaniëntijd, om Gods komen onder de mensen. Niet om God somewhere up there, maar als de Nabije. In het woord van Jesaja, die in gehoorzaamheid op weg zal gaan, maakt Hij een nieuw begin met zijn volk. Door de diepte heen. Van verwoesting en ballingschap, van zwijgen en verborgenheid. Na barre tijd breekt de lente van zijn ontferming door.

In de tekst wordt dit ‘komen’ van de Heilige tot zijn volk, bij monde van zijn profeet, gemarkeerd en voorafgegaan door een drievoudig ‘vervuld’ zijn. Gods zomen vervullen de tempel. De aarde is van zijn heerlijkheid ‘vol’. En het Sanctus der serafim ‘vervulde’ het huis, ‘zodat de deurposten kraakten’. De Heilige komt, in de weerloosheid van het woord, vanuit zijn volheid tot ons. De schamelheid van de Mensenzoon en de sobere tekenen van het sacrament, waaraan het geloof zich hecht, bergen ook deze verborgen heerlijkheid in zich.

Onder het visioen van Jesaja kan men niet mat en troosteloos blijven. Luisterend naar de profeet worden ook wij vervuld. Met vreugde, geestkracht, gedrevenheid. Jesaja staat ten slotte ook op om op weg te gaan. En Gods woord gaat voor hem uit. Als bij Johannes in de woestijn. Door de wereld gaat een Woord. In de scheuren van de tijd openen zich daardoor nieuwe vergezichten. Dat zien en verwachten is de kracht van de hoop.

Maar het oude en bestaande heeft ook zijn kracht! Geroepen om op weg te gaan, grijpt oude traagheid ons aan. Individueel en collectief. Het morgenlied spreekt al van ‘een dek van traagheid’ dat de mens ‘neerwaarts trekt’ als de nacht in zijn leden (Gezang 371). Heiligheid en traagheid, bijbelwoord en afstandbediening, liefdesgloed en apathie – zullen ze ooit onvermengd zijn? Zal de menselijke liefde ooit ongedeeld, onze toewijding ooit ‘vol’, volkomen zijn?

De serafs bij Jesaja hebben elk zes vleugels. Met twee ervan bedekken zij hun gelaat (heiligheid), met twee hun voeten (bereidheid) en met twee snellen zij voort (dienstbaarheid). Het Hebreeuwse woord voor seraf betekent ook zoiets als ‘vurig’, ‘in vurigheid brandend’. Zoals de kool in het visioen, die van het altaar genomen wordt. Zo zullen wij vurig van geest zijn, in ijver onverdroten (Rom. 12). Jesaja’s lippen worden erdoor gereinigd en bekwaam gemaakt: zijn woord tot Israël ontspringt (let wel) aan het altaar der verzoening. Dat beslist over de diepste inhoud van zijn prediking. ‘Niet om te oordelen zijt Gij gekomen, God, maar om te zoeken wat verloren is’ (drempelgebed).

Wij hebben geen vleugels, en zeker geen zes tegelijk. Mat de mens zichzelf al vleugels aan – ’the sky is the limit’ – dan wacht de ‘catastrofe’ (het naar beneden tuimelen: Daedalus en Icarus). Vleugels hebben wij niet. Maar wel handen en voeten. Om daarmee dienstbaar te zijn. En de liefdedienst gééft vaart en slagkracht. Zoals elders bij Jesaja staat: ‘wie de Heer verwachten, putten nieuwe kracht – zij vliegen op met vleuglen als van een arend.’ Het vuur van Gods heiligheid zet heel ons menselijk leven en samenleven in een nieuw licht.

T.G. van der Linden