Wat bezielt ze?

logoIdW

 

WAT BEZIELT ZE?

In de Waagschaal en de Doorbraak

In de Waagschaal is een tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek. Die drieslag vinden we van meet af aan terug. Hoe deze woorden gevuld en met elkaar verbonden werden, is uiteraard niet los te zien van de specifieke tijdsomstandigheden: de Tweede Wereldoorlog en het verlangen naar vernieuwing. In de Waagschaal was nauw gelieerd met het streven naar kerkelijke en politieke vernieuwing in Nederland, die in de optiek van In de Waagschaal nauw samenhingen. Het eerste nummer van het toenmalige weekblad verscheen op 6 oktober 1945. De redactieleden waren K.H. Miskotte (hoofdredacteur), J.J. Buskes, K.H. Kroon, G.H. Slotemaker de Bruine, D. Tromp en Johan Winkler. Vier van hen, Miskotte, Buskes, Kroon en Tromp, waren Amsterdamse predikanten, die tezamen met nog drie collega’s kort na de bevrijding openlijk uitspraken dat zij lid waren geworden van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP). Deze verklaring riep zoveel reacties op dat de opstellers de verklaring tezamen met een toelichting op wat hen bewoog publiceerden in de brochure Wat bezielt ze? De tekst was geschreven door Buskes en van een eindredactie voorzien door Miskotte. De titel is een vondst omdat hij associaties oproept met diepere drijfveren en met dwaas handelen. Dat laatste was het ongetwijfeld voor veel kerkleden.

De kloof tussen sociaal-democratie en kerken was groot. Velen binnen de kerk verwierpen het socialisme vanwege zijn revolutionair karakter, de gepropageerde klassenstrijd en zijn in dubbele zin materialistische opvattingen: filosofisch (de materie bepaalt het denken) en wat gezien werd als de eenzijdige nadruk op verbetering van de materiële levensomstandigheden. Zeer geprononceerd werd deze afwijzing uitgewerkt door Abraham Kuyper. Deze proclameerde de antithese, een niet te overbruggen tegenstelling tussen de (protestants-)christelijke beginselen en de beginselen van niet-christenen waaronder ook de sociaal-democratie. Dat was geen onschuldige opvatting: zij die te kennen gaven te kiezen voor het socialisme moesten geweerd worden van het Avondmaal en als iemand bijvoorbeeld werkzaam was in het christelijk onderwijs, diende hij ontslagen te worden. Tot in de jaren zestig was het voor een theologisch kandidaat die lid was van de PvdA niet mogelijk om predikant in de Gereformeerde Kerken te worden. Ook binnen de Hervormde Kerk ondervond het socialisme veel bestrijding.De SDAP stelde zich officieel op het standpunt dat zij openstond voor een ieder die het programma onderschreef ongeacht zijn godsdienstige overtuiging, maar deze overtuiging was wel een privézaak die verder buiten het partijleven moest blijven. Feitelijk was er binnen die partij nogal wat weerstand tegen kerken en christelijk geloof, die overigens voor een groot deel werd ingegeven door de negatieve ervaringen met de kerk en de confessionele partijen. Een kleine groep van vrijzinnige predikanten weigerde deze kloof te aanvaarden en kwam vanaf 1902 via hun blad De Blijde Wereld (vanaf 1932: Tijd en Taak) op voor de verenigbaarheid van christelijk geloof en socialisme. Vanaf de jaren twintig werkte deze groep vooral in haar voorman de vrijzinnig-hervormde predikant W. Banning aan de vernieuwing van de SDAP, omdat deze partij bleef steken in een isolement. Banning pleitte voor verbreding en verdieping: niet alleen een proletarische partij maar een volkspartij, die zich niet eenzijdig richtte op het klassenbelang, maar op waarden als sociale gerechtigheid en die principieel koos voor de democratie. Dit vernieuwingsstreven kreeg zijn weerslag in het programma van 1937, dat zich nadrukkelijk niet meer baseerde op het historisch-materialisme maar morele motieven noemde als grondslag. De in 1946 opgerichte Partij van de Arbeid beoogde zo’n volkspartij te zijn, niet alleen naar sociaal-economische maar ook naar godsdienstige groepen. In het nieuwe beginselprogramma van 1947 is het cruciale artikel het volgende:

‘De Partij staat open voor personen van zeer verschillende levensovertuiging, die instemmen met haar beginselprogram. Zij erkent het innig verband tussen levensovertuiging en politiek inzicht en waardeert het in haar leden, als zij dit verband ook in hun arbeid voor de Partij duidelijk doen blijken. Zij verwerpt echter principieel, en voor de tegenwoordige verhoudingen in Nederland ook practisch, de organisatie van het politieke partijleven op de grondslag van een godsdienstige belijdenis (antithese).’

Zo moest het mogelijk zijn om oude scheidslijnen, die een goede sociale politiek geblokkeerd hadden, te overwinnen en gezamenlijk te werken aan een samenleving die op sociale rechtvaardigheid gebaseerd was. Men hoopte dat leden van kerken, ook orthodoxen, zouden ‘doorbreken’ naar de nieuwe partij.

In deze stroom voegden zich voornoemde Amsterdamse predikanten en ook de andere redactieleden van het allereerste begin. Citeren we uit hun verklaring:

‘Het is onze overtuiging, dat aan Kerk en volk een groote dienst zou bewezen zijn, indien de antithesegedachte, die de Kerk vervreemdt van de zakelijke verhoudingen der werkelijkheid en het volk verre houdt van het vertrouwen in de bovenpartijdige strekking van de Evangelieprediking, in den politieken strijd werd prijsgegeven. Het is nu de tijd, dat wij samenwerken op grond van een concreet plan, dat niet de pretentie heeft, eeuwige beginselen te realiseeren en dat niet utopisch of idealistisch naar uiterste verten streeft.’

Miskotte c.s. wilden in deze concrete situatie, in het hier en nu op grond van de richting van sociale gerechtigheid die het evangelie wees (en niet van eeuwige beginselen) en een zakelijke analyse, zich inzetten voor de oplossing van het sociale vraagstuk. De aansluiting bij de SDAP was ‘voor ons niets anders (…) dan een poging om in dit uur van de geschiedenis van ons volk tot oprechte gehoorzaamheid aan God te komen, door een concrete daad, zonder veel ophef of pretentie, maar ons opgelegd door hetgeen wij gehoord hebben als Zijn gebod, dat wij niet straffeloos in den wind kunnen slaan.’

Hun invalshoek was anders dan het religieus-socialisme en sterk door de theologie van Karl Barth beïnvloed, in die periode vooral door diens Rechtfertigung und Recht en Christengemeinde und Bürgergemeinde. Barth kwam op voor de ‘politieke dienst van God’, want ook in de politiek hebben wij God te dienen. In haar solidariteit met de wereld zal de kerk de staat erop aanspreken of in de politieke beslissingen een verbinding zichtbaar wordt met het Koninkrijk van God zonder deze vast te leggen in beginselen die als christelijk benoemd worden.

Hiermee wordt ook het verband tussen het politieke en kerkelijke vernieuwingsstreven duidelijk. De Nederlandse Hervormde Kerk was een krachteloze kerk, die onder invloed van het Algemeen Reglement van 1816 en de richtingenstrijd die haar verscheurde, niet getuigend in de samenleving kon staan. Zij had de demonische machten niet onderkend, laat staan bestreden. Na de Tweede Wereldoorlog veranderde dit en sprak de kerk zich uit over talloze kwesties: Indonesië, de doodstraf voor oorlogsmisdadigers, het communisme, de atoombewapening, om me tot de eerste jaren te beperken. Dit spreken kreeg in In de Waagschaal veel aandacht. De ‘Barthianen’ hadden veel invloed op de koers van de landelijke kerk en stimuleerden deze actieve rol van de kerk in het publieke domein alsmede een kritische distantie tot de verzuiling die Nederland toen kenmerkte. Hun invloed is ook duidelijk terug te vinden in het destijds gerichtmakende Herderlijk Schrijven van de Synode Christen-zijn in de Nederlandse samenleving (1955) (Miskotte zat ook in de voorbereidingscommissie). Daar vinden we meermalen een kernbegrip uit dit denken, het ‘euvel der vereenzelviging’, terug. Hiertegen werd steeds gewaarschuwd. In de Waagschaal was geen partijpolitiek gebonden blad, maar vertoonde wel duidelijke affiniteit met progressieve politiek vanuit een barthiaanse invalshoek. Zoals de schrijver en journalist Johan Winkler, redactielid van het eerste uur, In de Waagschaal eens typeerde:

In de Waagschaal. Want dat was de bedoeling van dit kerkelijke en toch weer niet kerkelijke, dit christelijke en toch bepaald niet ‘christelijke’, dit ‘rode’ en toch niet partijdige, dit Barthiaanse en toch niet alléén maar Barthiaanse weekblad, waaraan – zo voelen wij het – protestants-kerkelijk Nederland en ook de rest van het bevrijde vaderland behoefte had. In de Waagschaal: dat betekende dat alles waarin en waartussen wij leefden, bij wijze van wáágstuk in Gods waagschaal geworpen moest worden, politiek en theologisch bedrijf, cultureel en letterkundig streven, ja wat niet al en wat al niet.’

De Doorbraak was een historisch gebonden verschijnsel in de context van Nederland: christenen gaven hun politieke verantwoordelijkheid gestalte in een niet confessionele partij en werkten daarbij samen met niet-christenen aan een op sociale gerechtigheid gebaseerde samenleving. Electoraal werd de Doorbaak geen succes, maar zij heeft er wel toe bijgedragen dat de vanzelfsprekendheid van de verbinding tussen christelijk geloof en confessionele politiek doorbroken werd. Voorts dat de opbouw van de verzorgingsstaat ook door politiek progressieve christenen ondersteund werd.

Wat zou nu de betekenis van de inzet van de eerste jaren voor het hier en nu kunnen zijn? Ik noem enige punten:

–  De ‘politieke dienst van God’ behoort wezenlijk tot het christelijk geloof.

   Theologische doordenking wat dit betekent voor de politiek en de kerk verdient daarom blijvende aandacht. Dit is een open deur, maar het dient toch gezegd te worden omdat kritische politieke theologie in Nederland bepaald geen gemeengoed is.

–  De kerk (ook heel concreet de Protestantse Kerk in Nederland) heeft een politieke verantwoordelijkheid en zal daarom deelnemen aan het publieke debat en zich inzetten voor sociale rechtvaardigheid. Deze doordenking omvat zowel een kritisch als een opbouwend element.

–  Kritisch: analyse en bestrijding van ideologisering van christelijk geloof, zoals destijds de strijd tegen de zogeheten eeuwige beginselen, die toch heel tijdsgebonden bleken te zijn en die mede een sociaal-conservatief beleid van bijvoorbeeld Colijn legitimeerden. In jargon: ideologiekritiek.

–  Opbouwend: op grond van zakelijke en nuchtere analyse werken aan sociale rechtvaardigheid, duurzaamheid, democratie en vrijheid zonder dit in een blauwdruk vast te leggen.

–  Deze doordenking staat in een open gesprek met ‘de wereld’ en is gericht op samenwerking met hen die in dezelfde richting willen werken.

Herman Noordegraaf

Auteur is universitair docent voor diaconaat voor de Protestantse Theologische Universiteit in Amsterdam en bijzonder hoogleraar voor diaconaat voor de PThU in Groningen.