De studeerkamer
Schetsen uit de pastorie te Westmaas
Theologie studeren deed ik aan een bureau van goedkoop fineer, ingeklemd tussen de wasmand en de verwar-mingsketel. Door de jaren heen groeide de verzameling boeken en naslagwerken op de planken boven het trapgat, totdat er overal stapeltjes ontstonden in afwachting van ruimere tijden. Met mijn rug naar de wereld toe, daar onder dat schuine dak op zolder, was ik vaak gelukkig. Ruimte zit in je hoofd, zei ik wel eens tegen mensen die meewarig naar mijn eenvoudige hoekje keken.
Alles is anders sinds ik een eigen werkkamer heb in een eigen pastorie. De stapeltjes boeken zijn terecht gekomen in een kast die een hele wand beslaat. Er is opeens ruimte voor nog veel meer. Maar de heerlijke structuur van de universiteit die mij er doorheen leidt, is weg: ik moet het zelf doen. Dus verschijnen er overal nieuwe stapels: van boeken die ik nog wil lezen, in groot begeren aangeschaft. Van boeken waar ik in bezig ben, maar die ik nog niet uit heb. Van boeken waar ik wat over wil schrijven, maar nog niet mee klaar ben of zelfs niet aan begonnen. Van boeken die ik nodig heb voor de preekvoorbereiding of voor een gesprekskring.
Alles is anders, maar misschien bij nader inzien toch niet zo heel erg anders. Ik dacht dat ik, met een werkkamer voor mij alleen, me af zou kunnen zonderen achter een gesloten deur, ik dacht dat die gesloten deur gerespecteerd zou worden en mijn kinderen er op kousevoeten achter langs zouden sluipen: mama werkt!
De werkelijkheid is dat mijn kinderen de deur gewoon opendoen om tóch even dit of dat, en dat ik het zelf bovendien vaak heel knullig vind om hem dicht te doen, al was het alleen al voor de hond en de kat. De ruimte zit net als vroeger vooral in mijn hoofd, evenals de structuur. Want nog steeds werk ik min of meer ongeordend: ik praat met mijn kinderen, ik hang tussendoor de was op, ik zwaai naar een gemeentelid dat voorbijfietst (natuurlijk zit ik met mijn gezicht naar het raam) en check Facebook, en zo groeit geleidelijk een tekst en een idee. De droom van de dichte deur en de wereld die ik zou buitensluiten op mijn eigen werkkamer is een luchtspiegeling. Multitasken is mijn tweede natuur geworden.
Maar onveranderd is dit: er is geen groter geluk dan te werken aan een tafel met opengeslagen boeken en de wereld via internet onder handbereik. De ontroering van een helder inzicht, kennis die zich vermeerdert, geloof dat opeens woorden krijgt, of het nu de mijne zijn of die van iemand anders, het is heerlijk om theoloog te zijn en te groeien door met anderen op weg te zijn. Je kunt niets bieden als je niet zelf blijft zoeken, en tegelijk is het delen van wat je vindt een vorm van eigen ontwikkeling. Mij hoort niemand klagen over het predikantschap. Ik vind het heerlijk.
Dat neemt niet weg dat het leven waarvoor ik gekozen heb, of misschien moet ik zeggen: gekozen ben, een leven is dat veel consequenties heeft. Niet alleen voor mij heeft het dat, maar ook voor mijn kinderen en in zekere zin ook voor mijn familie en vrienden. Van het aanzien dat Van Koetsveld als dorpsdominee genoot is niet veel meer over, al is er nog altijd een generatie die de dominee het liefst met ‘dominee’ blijft aanspreken. Maar dat leven en werken moeilijk van elkaar te scheiden zijn, is onveranderd. Het is niet zo dat er op mij en op ons gelet wordt, hier in dit prachtige huis dat ik daarom ook geen ‘glazen huis’ zou willen noemen. Maar ik ben altijd en overal de dominee. Ook als ik op mijn vakantiedag aan het dorpsstrandje zit met mijn zoon en de dochter van het ernstig zieke gemeentelid tegenkom, ook als ik een vrije dag gepland had en er iemand begraven moet worden, ook als ik na een veel te korte nacht en met een veel te volle kar in de rij van de discountsupermarkt sta.
Ik ben altijd de dominee, en voor alle gemeenteleden ben ik dat in gelijke mate. Ik ben nooit alleen maar Marijke zoals ik dat voor mijn vrienden ben. En als ik hen niet had, die rijke schare mensen die ik in de loop van mijn leven als vrienden en vriendinnen heb mogen verzamelen, dan zou het ook eenzaam zijn.
Altijd en overal dus. En ook altijd intens. Gaandeweg hoor je de verhalen, intieme verhalen, intense verhalen, grote en kleine verhalen van mensenlevens, soms verhalen die nog nooit aan iemand verteld zijn. Ik kom en luister en spreek namens de Grote Baas, en die werkelijkheid is even eenvoudig als bizar. Want dat kan ik allemaal niet doen zonder ook waarachtig, dus mijzelf te zijn. Dit ambt kan niet gespeeld worden. Dit ambt ben ik zelf, en iedereen die het vervult is het zelf. Het valt samen met mijn persoon. Zo ben ik er voor anderen. En zijn anderen er dus ook, in het groeien dat ik aan hen doe, voor mij. Hoe vreemd en rijk dat is, valt soms nauwelijks uit te leggen.
´….. het smart mij, dat men onzen stand juist van de nietigste, minst eervolle zijde beschouwt, dat men de christelijke werkzaamheid van zoo velen miskent, hunne opgezamelde wijsheid en het nut, dat zij stichten, niet opmerkt.´
Precies! Dat smart mij ook! Hoe rijk het leven met God, met kerk en met theologie is, of dan in ieder geval zijn kan, en hoe vaak dat niet begrepen wordt. Hoe vaak het niet valt uit te leggen.
‘En daarom juist wilde ik den kring waarin wij ons bewegen, den onpartijdigen lezer leeren kennen; niet een ideaal daarvan, dat gemakkelijk te scheppen ware, maar de eenvoudige beeltenis van ons leven, geheel gelijk het is’.
Hoe vertel je wat een dominee doet? Je zou denken dat dat twee eeuwen geleden, voor iemand als Van Koetsveld, vanzelfsprekender was dan voor mij, maar niets is minder waar. Hij mag zichzelf en zijn stand dan wel tot ‘de gewichtigste in de maatschappij’ rekenen, tegelijk wordt zij nergens op haar werkelijke waarde geschat. Dat heeft te maken met het werk van de predikant, dat zich voor een groot deel ‘in de stilte’ afspeelt. De stilte van de studeerkamer, de stilte van het persoonlijke gesprek. En aan de andere kant: ‘eer, geld en gemak zijn op het groote toneel der wereld de idealen waarop de rustelooze, bedrijvige toneelspeler het oog heeft’. En geen van deze idealen worden door het predikantschap waargemaakt, volgens Van Koetsveld. Eer, dat lukt nog wel, mits men niet als een arme stumpert zijn dagen slijt in een plattelandsgemeente, maar als het op geld aankomt is de dominee toch bepaald beklagenswaardig en gemak, ach, wie op latere leeftijd uitgeblust de kansel bestijgt met een preek uit de eigen opgebouwde prekenvoorraad heeft het misschien gemakkelijk – maar is hij ook te benijden?
Nogmaals, hoe vertel je wat een dominee doet? Natuurlijk is er de anekdote van het vroegere klasgenootje van mijn zoon, die zei dominee te willen worden ‘want dan hoef je alleen op zondag te werken’. Een lichte variant tref ik aan bij de vriendelijke pubers uit Havo 3 die van hun docent godsdienst een dominee ‘of vergelijkbaar’ moesten interviewen over hun werkzaamheden, ik kreeg er vier op bezoek. Tja, waarmee vult de dominee de verdere werkweek, als zij op zondag gepreekt heeft? Wat doe je dan verder nog?
Die vraag probeert Van Koetsveld te beantwoorden, door de ins en outs van zijn leven in het dorp Westmaas te be-schrijven. Niet om verslag te leggen van de uren waarmee zijn werkweek gevuld is. Eerder wil hij het tegenoverge-stelde laten zien. Hij wil laten zien hoe zijn werk en zijn leven één geheel gaan vormen. Hij wil laten zien hoe geloof en werk door elkaar lopen, hij wil laten zien hoe praxis en wetenschap zich in zijn eigen leven tot elkaar verhouden. Hij wil laten zien hoe het allemaal samenhangt: hoe je dominee bent, ‘twentyfour-seven’, hoe je eigen geloof de grondslag vormt voor je predikantschap, hoe dat vervolgens ook omgekeerd werkt, hij wil laten zien hoe de predikant die geen wetenschapper blijft, dreigt te eindigen als die gemaksprediker, puttend uit een voorraad preken, kennis en geloof. Want ‘zou eene eenvoudige voorstelling naar het leven van de dorpspastorie en haren bewoner niet voor velen, juist om deze onbekendheid, eene aangename lectuur opleveren? Zou de lezer daardoor zijne menschenkennis niet kunnen uitbreiden en de kracht leeren kennen van eenen godsdienst die het meest in de stilte werkzaam is?’
Zo moet het dus worden. Een kleine tweehonderd jaar na ‘Schetsen uit de Pastorie te Mastland’ doe ik eenzelfde poging als mijn illustere voorganger.
Veel is veranderd. Een gescheiden vrouw bewoont de pastorie met haar drie opgroeiende kinderen. Een Zeeuwse dominee maakt furore door te ‘geloven in een God die niet bestaat’, een ander doet na een lang predikantschap van zich spreken door te zeggen dat er voor hem niet meer zoiets als een persoonlijke God is, alleen nog maar een sfeer, een iets, ergens.
En veel is ook hetzelfde gebleven. Vooral dit: die studeerkamer waar het allemaal bedacht, verwerkt en opgeschreven wordt.
Marijke van Selm