Over grote vragen en kleine antwoorden
OVER GROTE VRAGEN EN KLEINE ANTWOORDEN – WISLAWA SZYMBORSKA
Utopia
Het eiland waar alles wordt opgehelderd.
Hier kan men op vaste bewijsgrond staan.
Er zijn geen andere wegen dan de toegangsweg.
De struiken buigen door van alle antwoorden.
Hier groeit de boom van het juiste Vermoeden
met eeuwig ontwarde takken.
De verblindend simpele boom van het Begrijpen
bij de bron die Ah Dus Zo Zit Het heet.
Hoe dieper het bos is, des te breder
het Dal der Vanzelfsprekendheden.
Rijzen er twijfels dan verjaagt de wind ze.
De Echo neemt ongeroepen het woord
en verheldert graag de geheimen van de werelden.
Rechts de grot waar de Betekenis ligt.
Links het meer van de Diepe Overtuiging.
Van de bodem maakt zich de waarheid los en komt zachtjes omhoog
Het dal wordt gedomineerd door de Onwankelbare Zekerheid.
Van haar top een vergezicht over het Wezen der Dingen.
Ondanks al deze verlokkingen is het eiland onbewoond,
en de vage voetsporen die je op de kusten ziet
wijzen zonder uitzondering in de richting van de zee.
Alsof men hiervandaan alleen vertrekt
en onherroepelijk in het diepe onderzinkt.
In een leven dat niet te doorgronden is.
Mijn excuus, grote
vragen voor mijn
kleine antwoorden.
Zo begint de Poolse dichteres en Nobelprijswinnares Wislawa Szymborska (1923-2012) één van haar gedichten. Het is alsof het gedicht Utopia1 daar een illustratie bij is. Geen antwoord op de vraag of utopieën te bereiken zijn, of ze wel of geen waarheid bevatten of de een beter is dan de ander. Nee, het gaat om een nuchter en klein antwoord op een grote vraag.
In navolging van Thomas More, die in 1516 een boek schreef met die titel, beschrijft Szymborska Utopia als een eiland. Maar dan één waar de antwoorden op alle (levens)vragen te vinden zijn. Een soort Luilekkerland voor filosofen, theologen en alle zoekers naar zin. De mist waarin de antwoorden op deze vragen zijn gehuld, lost zich op in Utopia. Er is een volledig begrijpen, vermoedens blijken waarheid. Vanaf een berg is er zicht over het Wezen der dingen, in het dal domineert de Onwankelbare Zekerheid. Er is een bron met de naam Ah Dus Zo Zit Het.
Maar ondanks al deze verlokkingen is het eiland onbewoond. Er zijn wel mensen geweest, want er zijn de vage voetsporen die je op de kusten ziet. Maar die wijzen zonder uitzondering in de richting van de zee. Mensen schijnen het niet te kunnen uithouden op dat eiland, want ze vluchten weer terug de zee in. Wellicht omdat een leven zonder vragen en twijfels (rijzen er twijfels dan verjaagt de wind ze) saai is en zonder enige diepgang.
In het boek Utopia van Thomas More, over de ideale samenleving, is een van de belangrijke vragen waaruit het geluk van mensen bestaat. Het is alsof Szymborska met dit gedicht haar eigen negatieve antwoord op die vraag formuleert. We denken het misschien wel, maar ons geluk ligt niet in de oplossing van al ’s levens raadsels, geheimen en vragen. Dat zou betekenen dat de spanning wegvalt en dat het ook oppervlakkig wordt. Je hoeft de diepte niet meer te doorzoeken. Alles is al bekend en er zijn geen geheimen meer. Wie zou zo’n leven willen?
Szymborska eindigt haar gedicht dan ook met de diepte. Mensen lijken vanuit Utopia alleen weer te vertrekken en het is alsof men vanaf hier onherroepelijk in het diepe onderzinkt / In een leven dat niet te doorgronden is. Of je dat nu positief moet waarderen of niet wordt niet duidelijk uit het gedicht. Alleen dat zonder die diepte blijkbaar niet goed valt te leven.
De filosoof Schopenhauer dacht dat hij met de publicatie van zijn boek Die Welt als Wille und Vorstellung het wereldraadsel definitief had opgelost. Gerard Reve, een bewonderaar van hem, meldde regelmatig in zijn brieven dat hij aan het einde van een drinkgelag met vrienden het wereldraadsel bijna had opgelost. Op mij had het gedicht van Szymborska ooit de ontnuchterende werking dat ik besefte dat waar ik naar verlangde: een oplossing van het wereldraadsel en de komst van het koninkrijk van God, mijn eigen utopieën, maar beter niet echt kon aanbreken. Maar bij dat kleine antwoord van Szymborska stopten mijn gedachten niet.
Je kunt filosofen tegenwoordig horen beweren dat het belangrijkste niet de verwerkelijking van onze idealen en utopieën is, maar het verlangen ernaar. Maar is verlangen alleen wel voldoende?
Volgens Govert Bach die over het boek The Hunger Games van Suzanne Collins schrijft in Trouw,2 kunnen we uit dat boek opmaken hoe jongeren de huidige cultuur ervaren. Het is een wereld waarin iedereen alleen staat. Begrippen als volk en burgerrecht zijn geheel verdampt. Als je zelf je leven niet maakt, zal een ander het niet doen, of erger maakt het kapot als hij de kans krijgt. Het is de BV Ik, waarvan ieder werknemer is.
Die wereld zonder gezamenlijkheid komt op mij angstaanjagend over. Verdwijnt zo ook niet de menselijkheid? Kunnen we wel leven zonder geloof in en verlangen naar een gezamenlijke utopie? Waar het visioen verdwijnt, verwildert het volk, staat al in het oude goede boek te lezen (Spr. 29:18).
Het gedicht van Szymborska laat me zitten met een onoplosbaar vraagstuk. Aan de ene kant kunnen we niet goed leven zonder dat we onze verlangens in (gezamenlijke) utopieën blijven verwoorden en verbeelden. Aan de andere kant zouden we dan moeten streven naar iets waarvan we maar beter kunnen hopen dat het nooit in vervulling zal gaan.
Zo maakt het kleine antwoord van Szymborska een hoop los. Dat is het wat goede poëzie doet. Het is net als aan einde van het gedicht: ik verlaat het eiland Utopia en stort mij opnieuw in het ondoorgrondelijke leven met zijn grote en kleine vragen.
Peter van de Peppel
Auteur is predikant van de Protestantse Gemeente in Assen
1 Uit: Einde en begin. Gedichten 1957-1997, vertaling Gerard Rasch, Meulenhoff Amsterdam, 2003
2 Govert Bach, De hongerspelen zijn angstaanjagend echt, Trouw, bijlage Letter en Geest, 5 mei 2012, 16 vv.