Benoît Standaert en de Jezusruimte

logoIdW

BENOÎT STANDAERT EN DE JEZUSRUIMTE

Voor het In de Waagschaal Bijbelleesfestival 2012 nodigden we als spreker de Belgische benedictijner pater Benoît Standaert uit. In protestants Nederland is hij niet erg bekend. Niettemin schreef hij inmiddels een aardige boekenplank vol en werd zijn bekendste boek, De Jezusruimte, op de Nederlandse markt gebracht door uitgeverij Ten Have. In dit artikel introduceren we Benoît Standaert als auteur en bijbellezer, onder voorbijgaan aan zijn overige kwaliteiten. We doen dit aan de hand van De Jezusruimte, een boek waarin Standaert in één beweging het verstaan van de Schrift, het menselijk zelfinzicht en de openheid naar niet- christelijke wereldbeschouwingen verdiept door zich te concentreren op de figuur van Jezus. Het zou mooi zijn als dit artikel u niet alleen opmerkzaam maakte op het werk van Benoît Standaert, maar u ook opwarmde voor deelname aan ons Bijbelleesfestival, waar Standaert zal spreken over de betekenis van de sabbat.   Bijbellezen is ruimte verkennen

De titel De Jezusruimte en de ondertitel ‘verkenning, beleving en ontmoeting’ van Standaerts in 2000 verschenen boek maken een wat zweverige indruk. De wantrouwige lezer zal die indruk bevestigd zien in de terzijdes die de auteur op vele plaatsen in zijn boek wijdt aan voorvallen in zijn persoonlijke leven, aan bijzondere ontmoetingen en aan de toevallige plaats waar hij zijn gedachten op papier zet. Dezelfde lezer zal echter bij nader inzien moeten toegeven dat het boek met titel en al van een grote zakelijkheid is. Het boek schetst, beginnend bij een persoonlijke ervaring in de zomer van 1962, via een door traditie en bijbelwetenschap gevoede lezing van de Schrift, via de beschrijving van een in liturgie en meditatief gebed vormgegeven Paasgeloof en via de ontmoeting met andere wereldbeschouwingen, de gestalte van de levende Christus. De levende Christus is meer dan een beeld. Hij laat zich niet voor-stellen of neerzetten. Hij is, aldus Standaert, een ruimte. ‘Je moet erin gaan staan om ze te kennen.’ (19) Om die reden sluiten de uiteenlopende benaderingen van de christusfiguur die we in het boek tegenkomen elkaar ook niet uit. Ze grijpen in elkaar als concentrische, elkaar overstijgende cirkels (20). Tezamen benaderen ze de werkelijkheid van Christus, die niet ‘slechts’ een historische, dogmatische of psychologische werkelijkheid is, maar een goddelijke en existentiële. ‘Studie, gebed en concrete daden van naastenliefde voeden de ruimte.’ (21)

Het bijbellezen karakteriseert Standaert met het woord ‘verkennen’ uit de ondertitel. Bij veel, zo niet alle dimensies van de Jezusruimte vinden we toelichting in de Schrift, maar die komt pas tot spreken als ze met het oog op ‘Jezus’ gelezen wordt. De Schrift verwijst dus naar de Jezusruimte, maar de Jezusruimte zelf brengt ook Geest in de Schrift. Deze wisselwerking geeft Standaert de vrijmoedigheid om niet alleen Nieuwe Testament met Oude Testament uit te leggen en vice versa, maar ook om af en toe een kerkvader, filosoof of rabbijn bij de schriftuitleg te betrekken. De wijze waarop Standaert Christus vanuit de Schrift benadert is op zichzelf al interessant. Hij begint bij de Christusbeelden van de verschillende schrijvers of schrijversscholen in het Nieuwe Testament. Dit zijn beelden met een historische en empirische, maar ook een gelovige en speculatieve dimensie. Onze kennis van de Jezusruimte wordt, aldus Standaert, nog verdiept als we ons concentreren op de belangrijkste nieuwtestamentische personages in hun relatie tot Jezus: Petrus, Johannes, Paulus, Maria en ‘de leerling die afhaakt’. Elk van deze personages ontmoet Jezus in de vrijheid en goedheid die deze ontleent aan de ruimte van zijn Vader. Deze ontmoetingen maken indruk en geven aanleiding tot ergernis, maar ook tot geloof.

In zijn laatste verkenning van de Jezusruimte vanuit de Schrift peilt Standaert Jezus’ zelfverstaan. Dit doet hij behoedzaam. Hij onderscheidt in Jezus’ leven vier perioden waarin Jezus zich terugtrekt uit het alledaagse leven, vier ‘retraites’. De eerste retraite voert Jezus in de woestijn, in de tweede verlaat Jezus Galilea, de derde vindt plaats als voorbereiding op zijn sterven en de vierde is zijn verblijf in het graf en nederdaling ter helle. Gedurende de vier retraites verdiept Jezus, volgens Standaert, zijn zelfbewustzijn, dat Hem aan het begin van zijn werkzaamheid in het teken van de doop op een objectieve manier is voorgehouden. Stap voor stap realiseert Hij zich zijn afhankelijkheid van en verwantschap met de Geest en met de Vader, tot Hij bereid is om zichzelf over te geven en in te gaan in Gods heerlijkheid (121). Het hoogtepunt van Jezus’ zelfverstaan vinden we, aldus Standaert, in uitspraken waarin Jezus een wederkerigheid tussen hemzelf en God stipuleert: ‘Niemand kent de Zoon tenzij de Vader’ en ‘Niemand kent de Vader tenzij de Zoon’ (Mt 11,27) en ‘Jongen, alles wat van mij is, is van jou’ (Lc 15,31). In deze uitspraken blijkt zowel de enorme pretentie die Jezus voerde als zijn enorme nederigheid. Jezus wil niet bestaan buiten God. Hij eist voor zichzelf goddelijkheid op terwijl Hij zich als mens geheel ontledigt. In de werkelijkheid van zijn leven leidt dit tot zijn kruisdood.

Bidden opent de ruimte van het hart

Het tweede deel van het boek is gewijd aan de ‘beleving’ van de Jezusruimte, die Standaert gelijkstelt aan het Paasgeloof. Dit Paasgeloof is schatplichtig aan wat Standaert de verrijzenistaal noemt, verhalen en denkbeelden die sterven koppelen aan nieuw leven. Deze verrijzenistaal bestond al voor Christus, maar Jezus’ leerlingen hebben hem toegepast op en geijkt aan het gebeuren dat volgde op de dood van Jezus. Dit gebeuren is in essentie van goddelijke en geestelijke aard en wordt door de verrijzenistaal alleen omkleed, maar niet vastgelegd. Dit verklaart volgens Standaert het verschil tussen de wijze waarop de synoptici enerzijds en de evangelist Johannes anderzijds schrijven over Jezus’ overwinning op de dood: de synoptici met hun verschijningsverhalen, Johannes met zijn Pasen aan het kruis. In het vervolg van dit deel beschrijft Standaert hoe de Jezusruimte, als een geestelijke ruimte die werd opgetrokken door Jezus’ dood en verrijzenis, kan worden herkend in de natuur, in processen van lichamelijke genezing, in daden van verzoening en vergeving en in de liturgie van Pasen. Het is jammer dat de auteur hier erg beknopt blijft. Dat geldt gelukkig niet voor zijn beschouwingen over het bidden en het zogenaamde Jezusgebed (‘Heer Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij zondaar’). Met ene Nikodemus de Hagioriet (1782) stelt Standaert dat de mens door zich biddend tot Christus te richten in zichzelf een innerlijke ruimte kan openen die een afspiegeling is van de Jezusruimte: het hart (211). Standaert geeft ook aanwijzingen voor het bidden van het Jezusgebed in de praktijk.

Als de Jezusruimte via het Paasgeloof overgaat in een mensenhart is, aldus Standaert, de mogelijkheid geboren tot communicatie met andere mensen, maar ook tot ‘interreligieuze dialoog’. Deels op grond van eigen ontmoetingen met joden, moslims, boeddhisten en atheïsten beschrijft Standaert in deel drie van zijn boek mogelijkheden om ‘van de ruimte “Jezus” naar andere ruimtes’ te komen. Het kenmerkt Standaert dat hij zich hier niet tevreden stelt met de omschrijving van een dialogische levensinstelling (het bekende liedje van open staan voor de ander zonder je eigen verhaal op te geven) maar op inhoudelijk niveau naar raakvlakken zoekt. Daarin slaagt hij als het gaat om het jodendom en het boeddhisme. Hij onderkent bijvoorbeeld verwantschap tussen de Jezusruimte en de kabbalistische leer van de tien sferen (sefiroth) en ziet heil in wat hij de Boeddha-ruimte noemt, die hij leert kennen via de rinzaï-variant van het Japanse zenboeddhisme (280). Tegenover de islam beperkt Standaert zich opmerkelijk genoeg tot het bepalen van een dialogische houding. Is dat toevallig of ziet hij op inhoudelijk niveau inderdaad minder aanknopingspunten?

Kernachtig en verreikend

De Jezusruimte is om veel redenen te prijzen. Het boek is op z’n minst een originele exegetische studie naar de figuur van Jezus. Daarnaast is het goed te genieten als een bron van contemplatieve wijsheid en spirituele inzichten. De grootste waarde van het boek ligt naar mijn smaak in zijn kernachtige inzet bij ‘de ruimte “Jezus”’ en de verreikende uitwerking van deze inzet. Je vindt niet snel een boek over Jezus waarin de kennismaking met Hem zoveel dimensies omvat: lectuur van de Bijbel en andere bronnen, gebed en liturgie, contemplatie van natuur en kunst, maar ook ethisch handelen en communicatie met veronderstelde buitenstaanders. In de kerk van onze dagen klinkt van links tot rechts de vraag ‘Waar staan we ook alweer voor?’ Niet zelden leidt beantwoording van die vraag tot een nieuwe helderheid waaruit nuance, diepte en ruimte voor cultuur en oecumene verdwenen zijn. Standaert slaagt erin om die ingrediënten er niet alleen bij te houden als zaken die naast de theologie ook van waarde zijn, maar ze te herkennen als bouwstenen van de Jezusruimte zelf. Van zo’n theoloog zou ik meer willen horen. Dat kan gelukkig op 14 april.

Udo Doedens

Benoît Standaert, De Jezusruimte, verkenning, beleving en ontmoeting, Lannoo en Ten Have 2000, 316 pp.