Het echte leven wordt steeds moeilijker

logoIdW

 

HET ECHTE LEVEN WORDT STEEDS MOEILIJKER

Spelvreugde! De kale, gebruinde presentator constateerde het verheugd maar vooral met verrassing: sterspeler Lionel Messi van Barcelona leek warempel op een jongetje dat niets liever doet dan gewoon lekker voetballen! De analytici beaamden dit wonderbaarlijke oplichten van voetbal als spel en de voetballer als speler en liefhebber. Dat verwacht je niet meer, dat durf je niet meer te hopen in het zo dik betaalde voetbal. Daar kom je per definitie geen amateurs, geen liefhebbers meer tegen.

We weten niet beter. Topvoetbal is betaald, een internationale bedrijfstak. Topvoetballers zijn professionals, die tonnen of miljoenen verdienen. We kunnen het ons in deze wereld niet anders voorstellen. Of toch wel: dat de beste spelers puur om de sport en het spel zouden spelen, en om puur sportieve redenen naar bij de beste clubs en in de sterkste competities zouden willen spelen; dat voetbal gewoon voetbal zou zijn. Dat het spel niet door veel te jong rijk geworden miljonairs zou worden gespeeld, levend in een eigen wereld van rijkdom en roem, van transfers en spelersmakelaars, sponsorcontracten en – want ze zijn zich o zo bewust van de talloze toeschouwers – imago, van ingestudeerd juichen met gebaartjes en danspasjes. Het is wel voorstelbaar, je kunt er zelfs naar verlangen, maar het is een utopie.

Dit heeft natuurlijk met geld te maken. ‘De belangen zijn te groot geworden’, zegt men bij scheidsrechterlijke blunders die zich met behulp van de talloze camera’s gemakkelijk laten vaststellen. Maar minstens even belangrijk als ‘het kapitaal’ is voor de verandering van het voetbal en de beleving ervan zijn de media. Dit raakt direct de beleving van de toeschouwer en voetballiefhebber, veel meer dan het geld: het gegeven dat we alles zien, alles kunnen zien, in herhaling op herhaling, uit het ene na het andere perspectief, waarop het oeverloze napraten volgt, de analyses, waarin niet zelden het ‘randgebeuren’ de aandacht opeist ten koste van het eigenlijke spel.

We willen ook alles zien en alles weten, ‘alsof we er zelf bij zijn’. We willen het registreren, want we willen het niet missen. Er mocht eens iets gebeuren, iets echts, iets wat er toe doet, iets geweldigs. Tegelijk maken we daarmee wat we willen zien kapot – tenminste: het verandert haast zonder dat we er erg in hebben. Het verslijt, verschiet ongemerkt van kleur. Het is allemaal net of je er echt bij bent, heel dichtbij. Maar het is net echt, dus ook: net niet, niet meer echt. Het is alsof je er zelf echt bij bent.

We zien namelijk met de herhalingen en de camerastandpunten en close ups veel meer dan als je er echt bij bent. En als je er echt bij bent: ook in de stadions hangen grote schermen waarop je vaak meer ziet dan met je eigen ogen. Je hoeft zogenaamd niets te missen. Als je het moment mist, is er de replay. Daarnaast tonen de schermen in de stadions ook beelden van de toeschouwers zelf. Soms zien toeschouwers zo zichzelf: je ziet dat je erbij bent! Het lijkt het toppunt te zijn, en steevast zwaait men uitgelaten naar zichzelf op het beeldscherm (en niet naar de camera).

Natuurlijk gebeurt het op het veld. Het betoverende gebeurt nog wel steeds, natuurlijk, goddank. Het spel, het echte voetballen biedt z’n weerstand tegen het randgebeuren. Het sublieme, het unieke, eenmalige, dat wat zomaar, spontaan gebeurt, een moment van genade. Met name als Lionel Messi aan de bal komt. Als geen ander lijkt hij inderdaad nog steeds een gewoon voetballend jongetje, en als geen ander betovert hij de bal en begoochelt hij tegenstanders en toeschouwers. Het gebeurt in het spel, hij gaat er in op en even is het zoals het is, zoals het zijn moet.

En is het weg. Dan begint het herhalen, het commentaar, de analyse. En het wordt onttoverd, voordat we het in de gaten hebben wordt het een gewoon stuk van de wereld, iets wat je kan bekijken en analyseren – wat men dan ook uit den treure doet. En zo wennen we eraan, onze ogen wennen aan het wonderlijke. En lukt het ons dan om het uitzonderlijke ervan vast te houden, of wordt het wonderlijke gewoon?

We verlangen steeds hartstochtelijker naar het echte leven – en het wordt steeds zeldzamer, het ontglipt ons steeds meer. We weten zo langzamerhand niet beter meer dan dat het overbelichte, eindeloos herhaalde, bereflecteerde, voor- en nabeschouwde leven het echte leven is. We houden het ervoor, we doen het ermee, we moeten het ermee doen.

Deze onttoverende werking van de media raakt heel het publieke leven. Je kunt vergelijkbare opmerkingen maken over de popmuziek, de literatuur, de politiek enzovoorts (en het is misschien ook wat secularisatie is voor geloof en godsdienst). Maar aan het voetbal laat het zich goed duidelijk maken. Want dat wordt sinds tien, twintig jaar in toenemende mate in futuristische stadions gespeeld, in het volle licht, vol in de schijnwerpers, voor het oog van de wereld, vaak live uitgezonden, met talloze camera’s, tot in de ‘catacomben’ (men denkt zelfs over camera’s in de kleedlokalen). Nog niet zo lang geleden waren hooguit enkele flitsen te zien, achteraf op tv; de herhaling was een vertraagde weergave van hetzelfde beeld met een ‘R’ in beeld. Alleen de radio bood vaak een rechtstreeks verslag, waarbij nog zo goed als alles aan de verbeelding werd overgelaten. Een dag later volgde de krant, met een enkele foto. Van een live uitzending op de tv was pas sprake als het stadion zo goed als uitverkocht was. Het onherhaalbare, het ongrijpbare was evident: het gebeurde. Je zag het niet, je moest je oren geloven, of je moest er later over lezen. Maar het gebeurde.

En als een avondwedstrijd werd uitgezonden, zag je iets wat je nu nooit meer ziet: schaduwen. Er waren schaduwen op het veld. Nu komt het licht gelijkmatig en overvloedig van alle kanten, maar toen wierpen vier lichtmasten vanuit de hoeken van het stadion licht op het veld en de spelers. En vooral midden op het veld hadden de spelers en de bal vier schaduwen. Er tekende zich daar rond iedere speler en rond de bal een soort kruis af.

Het zal enkel nostalgie lijken, maar de voetbalwedstrijd die mij uit mijn jeugd het meest is bijgebleven is de interland Ierland-Nederland in het najaar van 1983. Na een achterstand 2-0 bij de rust wint Oranje met 2-3, door doelpunten van Gullit (2x) en Van Basten. Het is de wedstrijd waarin de generatie spelers opstaat die later het EK in 1988 zal winnen: Vanenburg, Koeman, Rijkaard, Van Basten en Gullit. Alleen al daarom is de wedstrijd onvergetelijk. Het was – in een periode waarin het Nederlands voetbal ternauwernood partij was voor de Europese middenmoot – een wedstrijd die veel beloofde en die belofte werd later bewaarheid. Het was een wedstrijd van dartele jeugdigheid en toekomst. De gearriveerde vedetten van later en de bezadigde ex-voetballers van nu waren hier nog jonge en onbevlekte, onbevangen talenten (zo kunnen jeugdspelers nu simpelweg niet meer zijn). Ze begonnen net hun krachten te ontdekken en vol verwondering merkten ze goed te kunnen voetballen en te kunnen winnen. En daarbij: er waren nog nauwelijks media en commercie (zo speelde Oranje in pretentieloze shirts, niet in de bestudeerde designs van vandaag). Bovenal was het een wedstrijd van speelsheid en van onbedorven spelvreugde. Ze voetballen en winnen, en juichen en springen als kinderen zo blij. Het ongegeneerde, bijna spastische schokken en rollen van Ruud Gullit, als hij liggend zijn winnende goal viert. De sprong van Gerald Vanenburg in zijn sprint naar de juichende Gullit. De onbeholpen handstand, met trappelende benen van Marco van Basten, als die bij hem komt liggen.

Nee, dit is geen nostalgie, geen verlangen naar vroeger. Die onschuld is zo goed als verdwenen – en we zijn als kinderen zo blij als er soms nog een glimp van opvangen. We raken iets wezenlijks kwijt.

Coen Constandse

Een korte samenvatting is – dankzij de moderne media, dat dan weer wel – nog terug te zien:

http://nos.nl/video/19841-ierlandnederland-1983.html. Het filmpje en met name het eind ervan is bestand tegen herhaald afspelen.