Zomaar wat (In de schaduw van gisteren)
ZOMAAR WAT (In de schaduw van gisteren)
Van het boek van de onlangs overleden psychiater Hans Keilson In de ban van de tegenstander hoor ik dat het ‘herontdekt’ is en hoge verkoopcijfers haalt, terwijl het destijds nauwelijks aandacht had gekregen. Opmerkelijk, maar wellicht verdienen meer boeken zo’n herontdekking. Dan weet ik er wel een te noemen namelijk In de schaduw van gisteren van H. M. van Randwijk. De titel is velen bekend, de schrijver ook wel, en velen lazen het ongetwijfeld, toen het in 1967 verscheen en binnen drie jaar acht herdrukken kreeg. Onopgemerkt is dit boek, deze bundel columns eigenlijk, zeker niet gebleven, maar een jongere generatie kent het niet, merkte ik, en de lezers van veertig jaar geleden zouden het nu misschien met nieuwe oren horen. Pas hoorde ik het weer eens in zijn geheel als luisterboek en het heeft me verrast, aangegrepen en ontroerd. Ach, deze ‘kroniek van het verzet 1040-1945’ (aldus de ondertitel) zou iedere ernstig levende Nederlandse man of vrouw, autochtoon of allochtoon, aandachtig en intensief moeten lezen en tot zich nemen.
Waarom? Omdat het misschien het beste boek over oorlog en bezetting is, dat ik althans ken. Geschreven vanuit een intense betrokkenheid – Van Randwijk zat diep in het verzet, in de groep ‘Vrij Nederland’ –, daardoor zeker subjectief, zij het goed gedocumenteerd, maar wat een scherpzinnige, bewogen en bevlogen man! De verbijsterende gebeurtenissen tijdens oorlog en bezetting mogen niet in vergetelheid raken, niet alleen maar opgeborgen in het archief van de historie, want dit alles gebeurde hier, in Nederland, in het midden van de 20e eeuw. In een fatsoenlijk land, in een verlichte tijd. Wie we waren en zijn als volk en als mens werd toen en daar getoetst en beproefd. En we zijn wie we zijn mede door wat toen ons overviel en overkwam. Van Randwijk schrijft ‘omdat het gebeurd is, opdat u weet dat het gebeurd is en opdat we niet vergeten dat het gebeurd is.’ (229) Al dat verschrikkelijke, al dat beschamende, maar ook al die blijken van menselijke dapperheid en goedheid. Het zojuist geciteerde staat in een stukje met de titel De Nederlandse bevolking is het er niet mee eens, maar werkte niet tegen. Het stond in een Duits rapport van 25 juli 1943 en het gaat over de razzia op de Joden in Amsterdam. Daarin staat in droog proza, als ging het om een oefening van de brandweer of iets dergelijks: ‘Van de 140.000 joden zijn er thans 102.000 weg, waarvan 72.000 gedeporteerd. De razzia in Amsterdam op 20 juni, die zeer goed geheim was gehouden, was een groot succes. De Nederlandse bevolking is het er niet mee eens, maar werkte niet tegen. De Joodse Ordedienst hielp…’
Een groot succes! Het wordt je toch koud om het hart. Van Randwijk geeft de kille cijfers. ‘Van de ruim 140.000 joden, die Nederland in 1941 telde, zijn er ruim 110.000 uitgeroeid. Ruim 104.000 zijn er door de Duitsers in Duitsland en Polen vermoord. Van de 110.000 die werden gedeporteerd zijn er een 6.000 teruggekomen…’ De schrijver vervolgt dan: ‘Zo, daar staat het! Er zijn zaken, die een kroniekschrijver plichtsgetrouw vermeldt, maar is het eenmaal neergeschreven dan daalt de nacht over zijn schrijfmachine, het licht van de lamp straalt ijzige kou uit, de vingers die schrijven moeten worden stijf en binnen beginnen de gedachten en vragen te woelen als wormen…. Ik weet niet wat ik schrijven moet.’ Deze zaak van de jacht op de Joden, hun deportatie en uitroeiing, als was het ongedierte, ging alle proporties van een christelijk-humanistische beschaving te buiten en laten ons – tot op de dag van vandaag – achter in ‘een verschrikkelijke verwarring, innerlijk, moreel, nationaal en menselijk.’
Van Randwijk is dankbaar dat hij dit stukje van de kroniek kan afsluiten met de herinnering aan Mr. Dr. L.E. Visser, de als Jood direct afgezette president van de Hoge Raad. Zonder dat er geprotesteerd werd! Hij schrijft over hem: ‘Zonder godsdienstig te zijn, liep hij op Sabbat in sabbatskleren door Den Haag. Het gebedenboek onder zijn arm. Zijn correspondentie met de leiders van de Joodse Raad getuigt van een beginselvastheid, zuiverheid en menselijkheid, die door het woord “heroïsch” alleen maar scheefgetrokken zou worden… Hij “hielp” (zijn joodse medemensen) niet, maar deelde hun gevaar en schaamteloze ontluistering door de vijand. Hij stierf vََr de Duitse klauw hem greep. Hij “staat in de voorhoven des Heren geplant”, zoals de Bijbel zegt.’
Ik zou ook iets willen zeggen over Van Randwijk als ‘gelovige’, maar dat is uiterst hachelijk, want zo zou hij beslist niet ter sprake gebracht willen worden. Hij was gereformeerd opgegroeid, in Gorkum, via het Hersteld Verband lid van de Hervormde Kerk geworden, maar kwam er na de oorlog nooit meer. Het wekte hier en daar verbazing dat hij, in 1966, kerkelijk begraven werd, in zijn woonplaats Ilpendam door zijn goede vriend ds Buskes. Was hij dan gelovig? De communist Gerben Wagenaar, die hem goed kende uit de bezettingstijd, zei toen van hem: ‘Van Randwijk? Onherroepelijk gelovig!’. Een onverdachte getuige en treffend gezegd. Alleen ‘gelovig’ zou Van Randwijk zichzelf niet gauw noemen. Hij wist maar al te goed dat hij het van zijn geloof niet moest hebben, maar des te meer van Gods genade allen. Dat hoor je hem in dit boek overigens ook niet zeggen, maar wel valt op hoe vaak hij geloofsuitingen van anderen met veel respect vermeldt. Hij leeft van het geloof en het gebed van anderen en vindt het niet nodig er dan bij te zeggen dat hij zelf
ََk gelooft of niet gelooft. Alsof geloof een status of een standpunt is. Het moet je gegeven worden en dat veronderstelt altijd de A(a)nder, die het je geeft en het je mededeelt.
‘k Zou wensen dat deze bundel columns een heruitgave kreeg en dan voorzien van uitvoerige kritische en toelichtende noten. Dan zou het een document van uitzonderlijke waarde kunnen worden. Maar het is sowieso een onvergetelijk hoogtepunt in de literair-journalistieke productie van de vorige eeuw.
Rens Kopmels