Menslievend (Hand. 28: 1-10)
MENSLIEVEND
Handelingen 28,1-10
Er was een schipbreuk, maar Paulus en allen op het schip kwamen behouden aan wal. Willem Barnard was van mening dat Lukas nogal wat nautische belangstelling aan de dag legde. ‘Pijnlijk nauwkeurig vertelt hij hoe zij gevaren zijn en vermeldt hij de bijzonderheden van hun schipbreuk.’ Zij blijken te zijn beland op een eiland en al spoedig komen zij te weten dat de naam van het eiland Malta is. Aan het begin van Hanelingen 28, het laatste hoofdstuk van het boek, horen we wat voor mensen de eilandbewoners zijn: zij blinken uit in mensenliefde. Dat kwam toen voor en dat komt gelukkig ook nu nog voor in een wereld met veel haat en nijd, waar mensen elkaar onheus bejegenen en elkaar naar het leven staan. Lukas geeft de eilandbewoners het volle pond van zijn waardering, zo anders dan de kerkvader die zei dat de deugden der heidenen blinkende zonden zijn. Je krijgt het idee dat die man niet de zon in het water kan zien schijnen, de zon die gelijkelijk opgaat over bozen en goeden, over christenen en heidenen. Lukas dingt niet af op de deugd van de heidense eilandbewoners. Hij noteert: zij waren buitengewoon menslievend. Die mensen daar ‘hebben ons meer dan gewone mensenliefde bewezen’(Naardense Bijbel ). Gewone mensenliefde, mensenliefde zonder meer mogen we verrukt in de wereld waarnemen, hoeveel te meer buitengewone mensenliefde.
Bijzonder is dat alleen hier, bij die heidense eilandbewoners, het woord ‘menslievend’ wordt gebruikt. Het komt nog een keer voor, maar dan als zelfstandig naamwoord (philantropia) en het is in Titus 3 de menslievendheid van God en wel God als redder. Zijn menslievendheid bewerkt redding. Ook de mensenliefde van de mensen, als weerglans van die van God, is reddend bezig. Gastvrijheid, een vuur aangelegd om de kou van de verkleumde schepelingen te verdrijven.
Naast menslievend zijn de eilandbewoners ook religieus. Paulus die helpt het vuur brandende te houden wordt gebeten door een adder. De eilandbewoners verbinden het voorval onmiddellijk aan een godheid, in dit geval een wraakgodin. Paulus wordt gezien als een moordenaar. Hij is gered uit het water, maar nu neemt de wraakgodin hem alsnog pakken door een adder. Goden spelen wel meer een kat en muisspel met de mensen. De omstanders wachten lang en zij verwachten dat zijn lichaam zal opzwellen en dat hij dood zal neervallen. Maar er gebeurt niets nadat Paulus de adder van zich heeft afgeschud. De eilandbewoners komen dan met een andere religieuze duiding. Paulus moet een god zijn. Zij weten niets van een ‘droge beet’, een beet waarbij er geen vergif meekomt. Eerst een moordenaar en even later een god. En hij is geen moordenaar en evenmin een god. Hij is een mens onder de mensen. Hij geniet van de gastvrijheid op het landgoed van Publius, de bestuurder van het eiland. Ook Paulus is menslievend want hij bidt met en voor de zieke vader van Publius en geneest hem en andere zieke eilandbewoners. Na drie maanden zeilt hij en de anderen weg van het eiland, bestemming Rome, verlaat hij de menslievende eilandbewoners en gaat naar andere mensen als mens met het goddelijk evangelie van Jezus Christus.
In onze tijd worden voetballers goden of godenzonen genoemd en zij laten zich dat aanleunen. Wij levend in een wereld, schijnbaar zonder God, komen mensen tegen die de verleiding niet kunnen weerstaan zelf goden te worden of toch op zijn minst supermensen die neerkijken op anderen. Velen geven zich over aan mensvergoding. Vooral – hoe paradoxaal – bij rouwplechtigheden.
Een beslissende stap om een echt gerijpt mensenkind te worden die menslievend handelt en zo licht verspreidt in een vaak donkere wereld, is het weigeren een kleine god te worden.
M.G.L. den Boer