Barth over bekering
BARTH OVER BEKERING
Vergis ik me wanneer ik denk dat de alverzoening het leven in onze Protestantse Kerk beinvloedt?Als je ons hoort praten is het net alsof we ervan uitgaan dat we op onze sloffen de eeuwige zaligheid halen, tenminste – als die eeuwige zaligheid ons nog interesseert. Hier en daar lees je dat Karl Barths theologie in deze ons de verkeerde kant op stuurt.
Barth heeft altijd ontkend dat hij de alverzoening leert. Wanneer je zijn dogmatiek leest krijg je wel eens het gevoel dat die op de alverzoening uit zou kunnen lopen, maar dat blijkt dan toch niet het geval te zijn. Hoe is dat in zijn prediking, met het oog waarop hij die dogmatiek geschreven heeft? Ik herlas nog eens zijn preek over Lucas 23: 33 (Den Gefangenen Befreiung, 80-91, Zürich 1959): ‘Zij kruisigden Hem en de misdadigers met Hem, een aan zijn rechterzijde en de ander aan zijn linkerzijde.’
Barth merkt eerst even op dat in de lijdensgeschiedenis de hele wereldgeschiedenis en onze eigen levensgeschiedenis te vinden is, en dan vraagt hij: is het niet wonderlijk Jezus daar in zulk slecht gezelschap aan te treffen of omgekeerd, die misdadigers in zulk goed gezelschap? Het is allebei waar! Hij zegt tegen de mensen die in Bazel in de gevangenis zitten, dat je vaak schilderijen van de kruisiging kunt zien en dat het eigenlijk heel merkwaardig is dat die misdadigers op veel van die schilderijen ontbreken. Het was beter geweest als er helemaal geen schilderijen van de kruisiging gemaakt waren, maar als je dat dan toch doet mogen die twee misdadigers niet ontbreken.
Die drie aan het kruis zijn namelijk de eerste christelijke gemeente, ‘de eerste solide, niet weg te werken, onverwoestbare christelijke gemeente, die gemeente is namelijk een vergadering van mensen voor wie Jezus heel dichtbij is, voor wie, wat Hij hun te zeggen heeft, heel dichtbij is.’ Er is ook een onbetrouwbare, onzekere gemeente, de discipelen met wie Jezus van Galilea naar Jeruzalem getrokken is. Zij zijn gevlucht toen Jezus gearresteerd werd, zij hebben Hem verloochend. Maar de twee misdadigers kunnen niet vluchten en niet verloochenen. ‘Zij waren door deze naakte feiten een solide gemeente. Hij en zij, zij en hij waren met elkaar verbonden – waren en zijn tot in de eeuwigheid met elkaar verbonden.’ Er heeft heel wat moeten gebeuren voordat Petrus en de andere discipelen bij deze solide gemeente gingen horen, ze konden alleen zich als de later gekomenen bij haar aansluiten.
Dan besteedt Barth iets meer dan een derde van zijn preek aan de betekenis van Jezus, de mens in wie God tegenwoordig handelt. Ik citeer alleen een centrale zin ‘Het geschiedde daar, in deze mens, dat God weggenomen, afgeschaft, als met een grote bezem weggeveegd heeft: ons hele menselijke ernaast zijn, onze overmoed, onze angst, onze begerigheid, onze onwaarachtigheid, alles waarmee we allemaal voortdurend tegen Hem in de fout gaan, waarmee we elkaar en onszelf het leven moeilijk en onmogelijk maken.’
Na deze grondige uiteenzetting over de verzoening komt Barth weer terug bij de twee misdadigers naast Jezus. Hij weet dat een van hen Jezus aanroept en dat de ander met de omstanders mee spot. Hij zegt dat dat wel een belangrijk verschil is maar dat hij daar verder niet op ingaat. Hij schuift de twee misdadigers en Jezus zo dicht mogelijk naar elkaar toe. Jezus aan het kruis is op weg naar zijn opstanding. Barth gaat heel ver wanneer hij daaraan toevoegt: ‘Waren die twee misdadigers in het donkerste uur van hun leven niet onmiskenbaar op weg naar hetzelfde doel? “Zijn we met Christus gestorven dan weten we dat we met Hem zullen leven” (…) Welnu, deze twee stierven letterlijk samen met Christus: zo was hun beloofd en zo mochten ze weten dat ze ook letterlijk met Hem zouden leven!’ (De man die Jezus aanroept ‘bestraft’ zijn maat en het is niet uitgesloten dat die zich dat aangetrokken heeft.)
Aan het eind van de preek gaan er beslissingen vallen. Zoals Petrus en de andere discipelen als later erbij gekomenen zich bij deze twee aangesloten hebben, mogen wij dat ook doen. De belofte is alleen gericht ‘tot gekruisigde misdadigers, tot mensen die tegenover God en de mensen alleen maar ongelijk hebben, met wie het daarom afloopt zonder dat er hoop is, en die zich daartegen van hun eigen ik uit niet kunnen verzetten. Voor hen is Jezus gestorven. En let wel: zulke mensen, en alleen zulke, maar ook juist zulke mensen mogen aan het avondmaal deelnemen.’ (Barth heeft in deze preek kort uiteengezet wat het avondmaal betekent en het daarna met de gemeente gevierd.)
Na deze diep ingrijpende woorden zegt Barth: ‘En nu wordt ons allemaal, lieve vrienden, God zij dank, helemaal niet gevraagd of we zulke mensen willen zijn. We zijn het allemaal, jullie hier in de gevangenis en wij die daarbuiten leven. Zulke mensen, gekruisigde misdadigers, zijn wij in werkelijkheid allemaal. En nu komt het eigenlijk maar op een ding aan: dat we ons laten zeggen dat we dat zijn, om dan de aan zulke mensen gegeven belofte te horen, en ons aan te sluiten bij hen die ons zijn voorgegaan. (…) God geve ons allen de vrijheid om dat te doen en helpe ons daarvan gebruik te maken. En zo zegene Hij ons allen, wanneer wij nu in deze vrijheid met elkaar naar het avondmaal gaan. Amen.’
Het blijft mij verbazen dat Barth in deze preek vers 43 niet noemt. De man die Jezus aanroept krijgt op zijn sterfdag het paradijs toegezegd, wat wij met een ietwat versleten term ‘de eeuwige zaligheid’ noemen. Ik moest bij deze preek zo nu en dan wel even aan de alverzoening denken, maar daar heeft Barth het niet over. Hij is er terecht van overtuigd dat God in Jezus Christus over alle mensen ten goede heeft beslist. Het is zaak je daar iedere dag helemaal op te richten. Met andere woorden: Barth roept ons tot bekering en dat doet hij heel ernstig en tegelijk ook zo dat je er niet bang van wordt.
Is het niet zo dat in onze preken, de mijne daarbij inbegrpen, de roep tot bekering niet goed uit de verf komt? We zouden ons door Barth op het goede spoor kunnen laten zetten. Men zie ook de preek ‘Alle’ over Rom. 11:32 in dezelfde bundel.
A.A. Spijkerboer