Puberteit
PUBERTEIT
Pubergedrag
Op weg naar Zwitserland was het altijd een aardige onderbreking om te overnachten in de Elzas. Weg van de Duitse Autobahn, even in een andere sfeer. Langs de Route du Vin is keus genoeg en daar ligt ook het dorpje waar wij meestal naartoe gaan. Waardevolle dingen kopen bij Grand Magasin Dietrich, even naar binnen in de Église St. Pierre et Paul, eten op de Place de l’Étoile en slapen in Hostellerie Duc d’Alsace. Zo’n overnachting dwingt je tot een rustiger tempo. Totdat midden in de nacht, in de Rue de la Gare, een knetterende bromfiets langs komt scheuren. En even later nog eens en daarna tot overmaat van ramp een groot apparaat op het trottoir wordt neergezet waaruit harde muziek schalt.
Een dergelijke ervaring inspireerde Godfried Bomans, omsteeks 1960, tot het schrijven van een stukje over ‘de tirannie van de puber’. “Wendt men zich tot de ouders van zo’n jongen, dan krijgt men te horen: wij hebben er ook last van, maar de jeugd moet zich uitleven.” Vervolgens vraagt hij zich af, wat zo’n jongen bezielt. “Het antwoord is: niets. Hij heeft geen eigen gedachten, die hem bezighouden; en als hij ze heeft, is hij er bang voor. Dit is niet erg, misschien komt hij daar weer overheen. Erg is alleen, dat de techniek hem in staat stelt, die erbarmelijke toestand overal rond te dragen. Iedereen wordt in die leegte betrokken, niet alleen de legen, maar ook de mensen, die genoeg bezitten om naar zichzelf te luisteren.”
In vergelijking met vroeger tijden is het, volgens Bomans, nu vooral de techniek die de effecten van probleemgedrag heeft vergroot. Want “ook vroeger zijn er jongens geweest, die het niet meer wisten: zij zaten in een hoek van de kamer en staarden zwijgend op de grond. Zij verveelden alleen zichzelf en de kleine kring van hun omgeving. Maar nu heeft die lamlendigheid plotseling stem gekregen en haar actie-radius is duizendvoudig vergroot.”
Desondanks – merkt Bomans op – is de acceptatie van dat gedrag bij de oudere generatie groot. Zinloos rondjakkeren op een scooter, tientallen malen door dezelfde winkelstraat donderen, kinderen en bejaarden uit hun slaap houden, dat kan allemaal. Dat is hun ‘recht’. Deze lankmoedigheid, waarmee zoveel volwassenen die terreur verduren, berust volgens hem echter op een misverstand. Zij zien die fase in een mensenleven als een tijdperk met een zelfstandige betekenis, die men moet respecteren. Bomans besluit zijn, als geestig bedoelde, stukje met de opmerking dat het beter is om de puberteit te zien als een ziekte. Het is een overgangstijd, een tijd die aan de volwassenheid vooraf gaat en waar men doorheen moet.
Vervagen van generatieverschillen
De vraag is hoe Bomans nú – vijftig jaar later – tegen het ontwikkelingsverloop van jongeren zou hebben aangekeken. Lastige jongeren zijn er nog steeds, maar de opeenvolging van fasen is veranderd. En met het eindpunt, de volwassenheid, is ook iets aan de hand.
Een veel gehoorde cultuurobservatie in onze tijd is dat de verschillen tussen jongeren en ouderen steeds kleiner worden. In pedagogische beschouwingen staat dan dat de generatiespecifieke kenmerken meer en meer verdwijnen. In uiterlijk (kleding), belangstelling en bezigheden zijn de verschillen vaak niet groot meer. De generaties lijken naar elkaar toe gegroeid. Soms zijn ouderen nauwelijks van jongeren te onderscheiden. De beschermde kinderwereld staat in open verbinding met de volwassen wereld. Het streven naar transparantie is ook op dit terrein werkzaam. Aan de architectuur van schoolgebouwen is dat concreet te zien: in oude gebouwen waren de ramen van de klaslokalen bewust wat hoger gemaakt om het contact met de buitenwereld te vermijden, in moderne schoolgebouwen is vaak zoveel glas verwerkt dat kinderen niet alleen goed naar buiten kunnen kijken, maar dat ook voorbijgangers van buitenaf alles kunnen volgen. Ouderen willen vaak ‘jong’ zijn en mogen dat ook. Vrije tijdsbesteding lijkt meer in het centrum van het leven te staan dan arbeid. Jongeren én ouderen spelen op de computer dezelfde ‘games’. En niemand kijkt vreemd op van een veertiger die in een korte broek op een pleintje in de stad de hele middag aan het skateboarden is.
In dezelfde pedagogische beschouwingen wordt de vraag gesteld of de traditionele gidsfunctie van volwassenen door de samensmelting van generaties niet óók verdwijnt. Die gidsfunctie had in het verleden iets vanzelfsprekends en was gebaseerd op rijpheid, kennis en ervaring. Maar volwassenen zijn lang niet altijd ‘rijp’ meer, en jongeren kunnen op tal van terreinen meer kennis en ervaring hebben dan volwassenen. In ieder geval op het gebied van reizen en elektronica. Opvoedingsgezag is minder vanzelfsprekend geworden. De opvoeder moet zich vaker verantwoorden en dikwijls onderhandelen. In plaats van een beroep te doen op autoriteit, moet hij uitleggen waarom hij iets wil. Hij moet zich als het ware bewijzen als gids. Toch bestaat het ‘goede voorbeeld’ ook nog steeds en is het op het vlak van morele en godsdienstige vorming niet goed voorstelbaar dat de opvoeder of onderwijsgevende niet optreedt als ‘gids’.
Uitleven?
‘Pubers’ bestaan niet meer. Er zijn nu ‘adolescenten’. De adolescentie-periode treedt in de westerse cultuur, volgens onderzoek, steeds vroeger in. Als er sprake is van ‘uitleven’ dan is dat doldriester dan in vroeger dagen. Gokken om grote bedragen of excessief drinken. Hopelozer en extremer. In groepsverband zijn er de bekende probleemjongeren, die afkomstig zijn uit culturele minderheden. Maar het overgrote deel van de ‘adolescenten’ leeft zich uit op georganiseerde wijze: tijdens festivals, ‘parties’ (‘feesten’) of ‘jongerendagen’. Bij dergelijke feesten komen óók ouderen. Soms kinderen met hun ouders. Van ‘protest’ of ‘conflict’ kan dan moeilijk meer gesproken worden. Godfried Bomans kan gerust wezen.
Daan Thoomes
Literatuur: Godfried Bomans, Noten kraken. Amsterdam/Brussel, Elsevier, 1961
Auteur is gepensioneerd afdelingshoofd van de Universiteitsbibliotheek Utrecht en docent pedagogiek aan de Hogeschool Rotterdam