Tegen van de Beek – Over de kerk in Is God terug?
TEGEN VAN DE BEEK – Over de kerk in Is God terug?
I
In 1981 heeft de destijds nog jonge A. van de Beek Berkhof opgevolgd als hoogleraar dogmatiek in Leiden, in 2000 ging hij naar de VU, waar hij nu onlangs afscheid nam. In deze jaren is hij uitgegroeid tot een eigenzinnig theoloog die sinds zijn boek Jezus Kyrios uit 1997 met kracht werkt aan het dogmatisch project ‘Spreken over God’. In dit project is Van de Beek zeer kritisch ten opzichte van de dominante westerse theologie, met name in de moderne, kritische vorm. Opvallend genoeg zijn het hierbij niet de reformatoren maar de kerkvaders die toenemend spreken met gezag. En dan niet Augustinus, de lieveling van zoveel westerse theologen, maar nog vroegere auteurs als Irenaeus, Tertullianus, Cyprianus en Athanasius. Wie Augustinus zegt, zegt immers dialectiek en synthese, en daar heeft Van de Beek een broertje dood aan. Kruis en opstanding zijn geen dialectische begrippen vanuit een verborgen synthese die de hele theologie doordesemt. God aan het kruis heeft ons leven radicaal gestoord, oud en nieuw botsen op elkaar als dood en leven. Dogmatiek bestaat dan ook eerder uit fragmenten waarin wij, als veel vroege christelijke auteurs, Jezus ad hoc als de Heer belijden, dan uit het ontwerpen van een allesomvattende visie. Dat Van de Beek tegelijk met zijn project het IRTI heeft opgericht, het International Reformed Theological Institute, komt hier inhoudelijk mee overeen. De protestantse theologie in Roemenië, in Zuid-Afrika, in Seoul, vormen geen dependances van Luther en Calvijn, maar betuigen, als het goed is, Christus’ kruis in een eigen, niet-westerse context.
We zien bij Van de Beek dus een theologie waarin de grootste concentratie op Christus het algemene fragmentariseert. Het wordt zijn hegemonie ontnomen. Net als de theologie van Kierkegaard is het een schreeuw van protest tegen de pretenties van Hegel om God als het algemene, en dus altijd als de Machtige te denken. Hierin is hij zeer modern, om niet te zeggen postmodern. Hierin klinkt ook iets door van de woede van het marxisme tegen het verhullen van onrecht en de vrome verhalen. De slachtoffers van onze wereld zijn de heiligen bij God. Alleen is het allemaal nog ernstiger dan Marx en Engels wilden weten, omdat Gods heiligheid niet van deze wereld is. Zo min als God een plaats heeft in ons midden, hebben zijn heiligen dat. Dat kan Auschwitz ons leren, en daar komen we niet overheen. Daarom hoort Auschwitz, net als de Goelag, net als de tsunami of het gemartelde kind, thuis in de leer van God, en niet in de leer van een voorzienigheid. Alsof, met Augustinus en Calvijn, het onrecht ooit een plaats zou kunnen krijgen in Gods rechtvaardig bestel. Met alle vragen die dit project oproept en hoe nieuw ook de weg is die hij bewandelt – waarbij het ook benieuwd maakt waar hij uitkomt –, duidelijk is in elk geval hoe consistent Van de Beek theologiseert. Want dit project is eigenlijk al verwoord in zijn bekende boek Waarom? uit 1984 dat handelt over God en het lijden, en waarin hij zich radicaal tegen het sluitende optimisme van de verbondstheologie van Berkhof keerde. Maar evengoed tegen de dialectische theologie van Barth en zijn verwanten, waarin op de achtergrond zoals bekend, in meer of mindere mate, Hegel en Mozart hun deuntje fluiten. Eerder nog doet het denken aan Waarom het kwaad goede mensen treft uit 1983, waarin de Amerikaanse rabbijn Harold Kushner ook afscheid van Gods klassieke almacht nam.
II
In 2005 verscheen Van de Beeks Hier beneden is het niet dat een populariserende vooroefening was van zijn eschatologie God doet recht die in 2008 verscheen. Zijn laatste boekje Is God terug? (2010) lijkt op dezelfde wijze een vooroefening te zijn van een te verwachten deel over de kerk, waarin ongetwijfeld Cyprianus’ uitspraak dat er buiten de kerk geen heil is zeer ernstig wordt genomen. Hoe ernstig zien we al enigszins in dit ‘pamflet’ waarin hij, overigens binnen een dogmatische structuur, ad hoc ingaat op een aantal kerkelijke zaken die hem dwars zitten. Ik heb het boekje in één adem uitgelezen en het stelt inderdaad de nodige vragen aan ons verstaan van de kerk. Vragen die in de loop van het geschrift trouwens dankzij deze structuur aan scherpte toenemen. Maar het stelt ook vragen aan de theologie van Van de Beek zelf.
Het boekje hanteert eigenlijk twee registers. Het eerste register is dat van Gods oordeel. En het tweede dat van de kerk, dat in zekere zin uit het oordeel wegloopt, maar wel met diens hete adem in de nek. Dit oordeel, zo zou je kunnen zeggen, is het oude verbond van God, in de wet en aan het kruis, waarin zijn neen! over deze wereld geopenbaard is. De kerk is dan het nieuwe verbond, het in Jezus gered zijn, waarin God de wereld voor zijn oordeel bewaard heeft. Deze twee zienswijzen bepalen naast elkaar het spreken over de kerk. In het ene regeert de heiligheid van God als een verterend vuur dat niemand overleeft; in de andere de heiligheid van de kerk die verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. Dat hier elke burgerlijkheid en gezapigheid, elke traagheid en leugen wordt vermalen kan niet verbazen, en Van de Beek zegt veel ware dingen. De vraag is alleen een beetje of de redding zelf niet ook dreigt te worden vermalen door deze twee heilige scharen Gods.
Terecht wijst Van de Beek in zijn eerste hoofdstuk op het probleem dat wij, anders dan de vroege kerk of de reformatoren, niet meer ‘tegen’ iemand durven schrijven. We zijn inmiddels veel te beleefd om onze pijlen concreet te richten. Dat mag doorgaan voor wijsheid en royaliteit, maar is in wezen een verlies van besef van Gods heil. Het mag liefde lijken, maar is in wezen liefdeloosheid. Zomin als God en de liefde alles accepteren, kan de kerk alles accepteren. Daarom: terug naar de apostelen en hun ‘adembenemende’ boodschap. Dit element van de tucht (die in de jonge kerk een grote rol speelde) is eigenlijk de rode draad van het spreken over de kerk. Wij moeten ons als vernieuwde mensen houden aan de wet van God. Het is de ernst van de zonde die ons daartoe dwingt. Het geloof vraagt dus steeds om een beslissende gestalte. Heel concreet krijgt dit vorm in de noodzaak van de tucht voor predikanten. We moeten terug naar de apostolische kerk die niet alleen in theorie verwerpt wat in strijd is met haar geloof, maar ook daadwerkelijk predikanten uit het ambt zet. Dat is natuurlijk even schrikken. Maar het punt lijkt me terecht. Zonder inwendige tucht wordt elke uitwendige tucht een vorm van gevlei. Hoeveel predikanten raken juist in de gemeente niet innerlijk vermalen omdat zij zich op geen enkele tucht van Christus meer mogen beroepen? Ik ben hier eerlijk gezegd niet tegen. In de kerk van Christus zijn bepaalde zaken uitgesloten. Niet alleen op zedelijk, maar ook op theologisch terrein. Geef predikanten anderhalf maal zoveel tractement en dwing hen tegelijk verantwoording af te leggen van hun leer. Dan zal er weer met ijver en vreugde gestudeerd worden. Dan laat de kerk zien dat zij niet alleen leeft bij het Woord, maar voor de beoefening hiervan ook verantwoording draagt. Dan staat, gek genoeg, juist een Hendrikse minder in de kou.
In het dergelijk stellen van concrete eisen vind ik dit pamflet van belang, en ik verwacht dat Van de Beeks nieuw dogmatische deel dan ook een praktisch boek wordt. De vele oordelen die Van de Beek over de kerk en met name de moderne theologie velt zijn ook behartenswaardig, maar vanuit zijn denken niet erg opzienbarend. Zij bevinden zich allen op het kritische, zo niet hyperkritische vlak waarover je kunt twisten. Maar prangend wordt het als hij in aansluiting aan iemand als Tertullianus de vraag stelt naar de ethiek van een ‘milites Christi’. Zeker barthianen en vrijzinnigen roepen dan al gauw in koor: moralisme! of: vrijheid van het eigen geweten! Toch schreef Tertullianus bijvoorbeeld niet alleen over de doop, over het gebed en over het geduld, maar ook over de kuisheid, de monogamie, het vasten en het toneel, en voor hem lag dit alles op hetzelfde vlak. Wie de keizer afzweert als zijn God, zweert ook een bepaalde levenswandel af. De anti-speculatieve inzet van Van de Beek, zijn verzet tegen de almacht van het algemene, krijgt dus niet alleen gestalte in het kruis, maar ook in het oppakken van dat kruis door een navolger. Die twee zijn niet te scheiden. Dit is uiteraard niet makkelijk en betekent ook niet dat wij over een ander mogen oordelen. De zonde zit diep in ons. ‘Slechts in solidariteit met het gebroken leven van de zondaar is er heil, zowel voor de zondaar als voor de mens die hem ontmoet en met hem leeft.’ Het ontslaat ons alleen niet van de plicht tegen de zonde nee te zeggen. Zo dient een christen bijvoorbeeld niet te roken, vindt Van de Beek.
Barth stelde deze problematiek aan de orde vanuit het verzet tegen de machten dezer eeuw. Maar dat klinkt allemaal erg groots. Je kunt ook huiselijker blijven, en bijvoorbeeld de vraag stellen of wij niet zó met onze democratische wereld in de sas zijn, dat wij niet meer in staat zijn concreet nee tegen haar te zeggen. De hegemonie van het Westen is zo algemeen, dat ouders bijvoorbeeld hun eigen kinderen niet eens naar catechisatie krijgen en daar misschien nog stiekem trots op zijn ook… Met dit soort wereldsheid rekent Van de Beek hardhandig af.
III
Met Tertullianus is het slecht afgelopen. Zijn eisen aan de kerk werden steeds rigider, totdat hij eigen wegen ging. Iets daarvan heeft Van de Beek ook, en dat lijkt me gegeven met zijn fragmentarische methode, waarin hij alles tot op het uiterste doordenkt. Hier begint dus een vraag. Drijft God ons in Jezus op de spits? Van de Beek behoort tot die theologen bij wie God principieel niet relativeert. Qua karakter vind ik dat wel sympathiek. Maar theologisch staat hier wel wat op het spel (over tucht gesproken). Dat God ons leven relativeert heeft niet te maken met flauwe pastorale wijsheid of behoefte aan menselijke accommodatie, maar is er de uitdrukking van dat wij met Hem verzoend zijn, en niet alleen wij maar heel deze wereld. God heeft zich in zijn diepste bestaan aan ons zondaars gerelateerd. Zich van zijn heiligheid ontdaan. De verwondering daarover ontbreekt bij Van de Beek. Maar misschien toch ook de theologische doordenking daarvan. En dat is jammer, want een kerk die dat vergeet kan duizend maal gelijk hebben, maar is en blijft een secte.
Ook zo worden we dus teruggevoerd naar de vraag van God en het lijden als het fundament van Van de Beeks project. Betekent het kruis van Jezus niet dat wij met ons lijden verzoend zijn? Dat God hierin almachtig, en wij hierin zeer algemeen zijn? Ik zou zeggen: tussen oordeel en kerk staat het kruis, ligt Gods redding. Hierin staan we allemaal op hetzelfde vlak. Hierin zijn alle fragmenten verbonden. God is één, in oud en nieuw; in zijn schepping, verzoening en verlossing. Naast Tertullianus staat Augustinus, en naast Luther Calvijn.
Wessel ten Boom
Dr. A. van de Beek, Is God terug?, Meinema 2010