Van de redactie
VAN DE REDACTIE
We vonden het tijd worden om met een nieuwe voorkant voor de dag te treden en hopen dat u zich hier net als wij in kunt vinden. Ik zou zeggen: door en door vertrouwd, en toch iets minder afgewogen.
Dit is het laatste nummer voor het komende Bijbelleesfestival. In drie artikelen aandacht hiervoor. Schoch verlegt de problematiek van het individuele lezen naar de rijkdom van het gemeenschappelijke horen. Ten Boom doet een her-meneutische duit in het zakje door te wijzen op ‘God zelf’ en Bruin wijst in navolging van Lessings beroemde ‘garstige Graben’ (‘verontreinigde sloot’) juist op de blijvende kloof die een naïef zuiver spreken in de weg ligt. Maar de exege-se van Den Dulk hoort hier, op grote Verzoendag, helemaal bij: wie in de rouw is, weet maar al te zeer van de kloof tussen leven en dood.
Ook verder in dit nummer speelt de kloof een beduidende rol. Venemans, predikant in Amsterdam, begint met een serie van drie over Barth en de boeddhist Takizawa: springt Barth niet te makkelijk over de kloof tussen God en Jezus heen? Spijkerboer reageert op de discussie tussen Dekker en Van ’t Slot over continuïteit, en haalt Barth er zelf nog eens in vertaling bij. Blankesteijn wijst op de kloof tussen mens en dier. Doevendans begint met een serie over moderne architectuur en het probleem van de ‘onbehuisdheid’. Hoezeer in ‘De wandelaar’ van Van Dis deze moderne onbehuisdheid als religieuze onbehuisdheid een rol speelt, maakt Abma duidelijk. Maar Wessel laat in zijn meditatie zien hoe dit wandelen bij Jezus in Johannes juist een einde vindt. Kopmels herneemt in een aantal artikelen zijn onderwerp ‘liefde tweeërlei’ om te vragen naar de humaniteit van ons bestaan en van onze cultuur. Plato en het streven van de eros elke kloof te dichten verdient hier een prominente plaats. AP tot slot spreekt over de moed van de Denen.
We zijn, kortom, nog lang niet uitgekloven.
Wessel ten Boom