Geschiedschrijving
GESCHIEDSCHRIJVING
Geschiedenis is een boeiend vak en niet alleen voor historici. Sinds het hele tumult rond de canon van de vaderlandse geschiedenis, is de belangstelling in de samenleving voor dit vak onmiskenbaar toegenomen. Daarnaast realiseert men zich bij veel universitaire studierichtingen vanouds dat de grote vragen vaak achter de eigenlijke vakproblemen liggen. Samenstellingen met het woord ‘geschiedenis’ komen in velerlei verband voor. Naast kerkgeschiedenis beoefent men de geografische geschiedenis, de geschiedenis van de psychologie, de geschiedenis (of de wijsbegeerte van) het recht, de natuurwetenschappen, de sociale wetenschappen, etc. Dergelijke studieonderdelen behoren niet in te gaan op ‘wetenswaardigheden’, maar dienen zich bezig te houden met fundamentele vragen op het betreffende vakgebied.
De nieuwste bundel van H.L. Wesseling, Een vredelievend volk, bevat bijdragen over zeer verschillende onderwerpen. Buiten dat, is het een genoegen om een historicus als Wesseling te volgen in zijn uitleg van de geschiedenis van Nederland en Europa. Alleen al om zijn kritiek op de traditionele ‘Eurocentrische’ visie in het geschiedenisonderwijs. Veel plaats is bovendien ingeruimd voor de kernvragen van het vakgebied: verhandelingen over geschiedenis en geschiedschrijving. Voor de beoefening van de historische pedagogiek en de godsdienstpedagogiek heb ik deze preliminaire uiteenzettingen met veel interesse gelezen.
Geschiedenis als wetenschap
Als geschiedenis een wetenschap is, dan is het wel een apart soort wetenschap. Aldus Wesseling. Niet omdat er in de geschiedenis geen wetenschappelijke methoden worden gehanteerd. Integendeel, methoden en technieken van allerlei aard worden gebruikt, van paleografie tot econometrie. Maar wat het verschil met de ‘normale’ wetenschap uitmaakt, is de persoonlijke interpretatie van de onderzoeker. Een groot verschil met de natuurwetenschappen waar het onderzoeksobject losstaat van de onderzoeker. Een astronoom houdt zich doorgaans niet bezig met een persoonlijke visie op de Melkweg, evenmin als de natuurkundige dat doet met de zwaartekracht. Wat de grootheid van bekende historici als Huizinga en Geyl uitmaakt, is niet zozeer het voortreffelijk kunnen toepassen van methoden, als wel hun persoonlijke visie en interpretatievermogen. Door het combineren en interpreteren van gegevens ontstaat er een samenhangend verhaal.
In de positivistische geschiedopvatting is daarentegen wel verdedigd dat geschiedenis een wetenschap is als alle andere. Want de historicus zou in principe kunnen volstaan met ‘het laten spreken van de feiten’. Volgens Wesseling kunnen feiten echter niet spreken en is het de historicus die ze laat spreken. De subjectiviteit zit al in de selectie van de feiten zelf.
Uiteindelijk concludeert Wesseling dat het in de geschiedenis gaat om ‘een hybride combinatie van wetenschap en kunst’.
Het element ‘kunst’ – de wijze waarop ‘het verhaal’ verteld wordt – maakt deel uit van het wetenschappelijke karakter van de geschiedschrijving. Voor de beoordeling van dat kunst-aspect kunnen, in vergelijking met een kunstwerk, niet louter esthetische normen gelden, doch gaat het net als in de overige wetenschap om ‘waarheid’. Als geschiedenis een vorm van literatuur is, dan wel een bijzondere vorm want de wetenschapper moet het om waarheid te doen zijn.
Contemporaine geschiedenis
De problematiek die zich voor de geschiedenis in het algemeen voordoet, is wel in het bijzonder herkenbaar in de contemporaine geschiedenis. Als de geschiedenis (al of niet collectieve) ‘herinneringen’ aan gebeurtenissen, personen of ontwikkelingen bestudeert en interpreteert, dan moet van de hedendaagse geschiedenis gezegd worden dat die herinneringen er nog niet of nauwelijks zijn. Het interpreteren van gebeurtenissen in het verleden kan niet anders dan ‘op afstand’. Het overbruggen van die historische afstand mag dan een probleem vormen, maar een voordeel is wel dat voorvallen en ontwikkelingen door die distantie in hun juiste proporties kunnen worden gezien. En opnieuw: in hedendaagse ontwikkelingen ontbreekt vaak die distantie en maakt de onderzoeker soms zelf ook deel uit van het object dat hij bestudeert.
Jongerenstudies
Voor de historisch-pedagoog en godsdienstpedagoog is het, net als voor de contemporaine historicus, uitermate lastig om hedendaagse ontwikkelingen goed te plaatsen.
Er zijn de laatste tijd nogal wat in het oog springende kenmerken en gedragingen van jongeren, sommige leuk andere minder leuk, zoals het veranderde onderlinge communiceren met ‘de telefoon op straat’, het vele reizen en de ontwikkeling tot ‘wereldburger’, het overmatige alcoholgebruik, de grotere deelname aan het onderwijs (onder andere te zien aan de massaliteit van het hoger onderwijs sinds de jaren zeventig), de onbekendheid met de christelijke religie waardoor jongeren niet zoveel meer ‘hebben’ met de kerk en zich schijnbaar niet meer bezighouden met geloofsvragen. Ook zijn er nogal wat typeringen gegeven door ‘deskundigen’, zoals de ‘gemankeerde volwassenheid’, de alles overheersende ‘grenzeloosheid’, de ‘onrijpheid’ in plaats van de ‘volwassenheid’ als norm, de ‘narcistische gerichtheid’, blijkend uit een toenemend aantal kinderen (en dus ook volwassenen) dat zichzelf té belangrijk en té bijzonder vindt (onderwijsgevenden spreken in dit verband over de ‘prinsen’ en ‘prinsesjes’ en in de opvoedingswetenschap wordt geschreven over het ‘narcistische ideaal’). Tenslotte krijgen jongeren een tik mee van de volwassen kenmerken van de maatschappij, zoals individualisering, informalisering, multiculturaliteit, en het streven naar ‘transparantie’. Maar betekent dat nu óók dat we door al deze kwalificaties te maken hebben met een nieuw soort jeugd en met min of meer blijvende veranderingen?
Een verstandige interpretatie lijkt in dit opzicht dringender gewenst dan ooit.
Daan Thoomes.
H.L. Wesseling, Een vredelievend volk. Opstellen over geschiedenis, Amsterdam 2009