Zomaar wat (Hummeltje)
ZO MAAR WAT (Hummeltje)
Kenny van Hummel ligt eruit. Gevallen is de held, in de laatste Alpen-étappe van de Tour de France. Diepe snijwond in de knie. Dagenlang was hij in het nieuws en zijn naam op veler lippen.
Wat was de reden van de (waarschijnlijk) kortstondige roem en bewondering die hem ten deel vielen? Nu, ‘Hummeltje’, zoals hij al gauw liefkozend genoemd werd, droeg vele dagen ‘de rode lantaarn’, dat wilzeggen dat hij de laagst geklasseerde renner in de algemene rangschikking was. Daarmee haalde hij keer op keer het journaal en zelfs de wereldpers; dat in tegenstelling tot alle andere Nederlandse kanjers, die het beter (zij het ook niet veel beter) deden. De aanbiedingen voor lucratieve criteriums en rondjes rond de kerk vlogen Van Hummel al om de oren. We houden kennelijk van zulke anti-helden. Zeker als het ook nog een gewone Hollandse jongen met het hart op de tong is.
Nu is het verdedigen van die laatste plaats in de algemene rangschikking nog niet zo eenvoudig als het lijkt. Minstens van twee kanten wordt je positie bedreigd. Je moet ook weer niet te goed rijden, want anders verlies je de laatste plaats aan een nog slechter rijdende concurrent. Nu, dat ging Van Hummel wel goed af, maar je moet ook vechten tegen de zogenaamde tijdslimiet. Doe je er langer over dan 10% van de tijd van de etappewinnaar dan vlieg je er ook uit. Dat was enkele keren krap aan. De hoge bergen braken onze held bijna op. Denk nu niet dat hij helemaal stil viel op die steilten, want hij haalde nog een gemiddelde van 37km per uur (!), maar dat tegen een gemiddelde van 42 van de winnaar. Dat tikt dan nog stevig door. Bij de aankomst rolden er vloeken en verzuchtingen over zijn lippen. Niet van boosheid, maar van opluchting dat hij het weer gehaald had. Hij excuseerde zich nog voor zijn taalgebruik en grapte nog dat de komende tijdrit voor hem een peulenschil zou zijn gelet op de ervaring die hij de laatste dagen had opgedaan. Hij zou het Contador nog knap lastig kunnen maken. Dat gaat dus niet door. Het is over en uit, want ‘de Tour wacht op niemand’, zoals het onverbiddelijke adagium luidt. Naar uitvallers en achterblijvers wordt er niet meer omgekeken. Dat is de harde logica van de topsport. En misschien niet alleen van de topsport.
Wat zoekt Van Hummel in die onmenselijk zware Tour de France, want dat afzichtelijke geworstel op die berghellingen is toch niet leuk meer? Nu, hij wil en zal Parijs halen en zich daar op de Champs Elysée in de eindspurt voor het oog van de hele wereld meten met de snelsten. Daarvan droomde hij al als kleine jongen, naar hij zei. Die droom drijft hem voort als een passie die al het lijden en afzien voor lief neemt. Daar winnen en gloriëren lijkt hem het hoogste en het heerlijkste.
Is het geen illusie? Maar in die illusie licht iets wezenlijks op: het diepe verlangen van de mens naar de glorificatie van ons onbeduidende en geringe leven. Dat kan en mag toch niet naamloos en roemloos voorbij en ten onder gaan. Daarvoor is het te mooi en te goed.
Rens Kopmels