Theologie tot op de graat

logo-idW-oud

 

THEOLOGIE TOT OP DE GRAAT

Rinse Reeling Brouwer biedt een boek aan voor liefhebbers: Grondvormen van theologische systematiek. Wie tot op de graat van het theologisch betoog wil gaan, vind hier een gids van kaliber. Het is een origineel studieboek, sterk van vormgeving, waarmee niet alleen de schrijver, maar ook de uitgever Jan de Vlieger van Skandalon eer inlegt. Wie vandaag nog geen liefhebber is, wordt het morgen door dit boek te lezen. Hoe kan het anders? Je kijkt op de vingers van enkele leidinggevende theologen uit de kerkgeschiedenis, zeg maar ‘kerkvaders’, terwijl ze bezig zijn hun gedachten vorm te geven. Wie wil daar niet bij zijn?

Architectuur

Augustinus begrijp je het best wanneer je hem hoort spreken in de indrukwekkende, openbare ruimte van de antieke Romeinse basiliek; Petrus Lombardus beweegt zich in de koelte van een Romaanse kloostertuin; bij Thomas van Aquino zie je de slanke kolommen van een Gotische kathedraal opreizen, waar de ‘natuur’ licht krijgt vanuit de hogere regionen van de ‘genade’; het betoog van Melanchthon en Calvijn daarentegen vraagt om een renaissancegebouw met zijn horizontale lijnen die de speculatieve vlucht van de gedachten vermijdt; de gereformeerde dogmatiek uit de pruikentijd gedijt in een Barokke kerkruimte, waar Bach en Händel musiceren, die hemel en aarde onderscheiden en verbinden in één vloeiende beweging; Schleiermacher, in de roes van de Romantiek, bevrijdt met flitsende, suggestieve zinnen de emotie van het menselijk subject; Barth daarentegen stapelt zijn gedachten op in de stijl van de nieuwe zakelijkheid. Iedere theoloog heeft zo een eigen architectuur voor het eigen betoog.

Nu kan je die verschillende stijlen van theologiseren nabij brengen door de stem van elke theoloog te laten horen, maar je kan het ook doen door een plattegrond en een structuurbeschrijving te geven van de architectuur van diens denken. Rinse Reeling Brouwer doet allebei. Hij geeft de stem weer van enkele theologen en hij schetst de gedachtestructuur waarin die stem tot klinken komt. Hij biedt dus enerzijds een tekst aan uit het oeuvre van de theoloog, vertaald en van commentaar voorzien (met op de website nadere kennismaking met de grondtekst). Dat is dan een tekst waarin men de theoloog betrapt op het moment dat deze hardop nadenkt over de opzet van zijn werk: hoe zal hij met het oog op het onderwijs de themata kiezen en ordenen? Hoe brengt hij zo systeem in zijn denken, dat zijn leerlingen op weg geholpen worden? Anderzijds geeft hij aandacht aan het resultaat: in paginavullende schema’s krijgen we een overzicht over de opzet en uitwerking van het theologisch denkwerk van deze theoloog. Zo worden we geprikkeld om na te denken over de zin van de opzet van de klassieke leerboeken van de kerk. Die beide vormen van presentatie zijn op één en hetzelfde gericht. Ze focussen op de ordening van het betoog. Het gaat om de ordening van de themata als zodanig. Theologie wordt hier gereduceerd tot op de graat.

Waarom is dat belangrijk? Het eerste en doorslaggevende antwoord is didactisch van aard. Het systematiseren van de theologoumena maakt het denken ordelijk, het zet de leerroute uit voor de leerlingen, het maakt het leerproces doorzichtig en is als zodanig een bijdrage aan de organisatie van het debat. Daarachter schuilt een strategisch antwoord. Door de systematische lijn in het betoog zichtbaar te maken, wordt het mogelijk om helder aan te geven welke alternatieven de bewuste theoloog voor ogen had en hoe zijn structuur zich verhoudt tot die van anderen. Dat stimuleert de lezer om zelf keuzes te maken. En dáárachter sluimert de kritische vraag wat dan toch wel de meest adequate structuur is. Een structuur wel te verstaan, die het meest recht doet aan de zaak die de bijbel aan de orde stelt en die de gemeente helpt om voor deze zaak op te komen in de eigen samenleving.

Erfgoed van Breukelman

Rinse maakt er geen geheim van dat hij de methode van Frans Breukelman opneemt. Dat was de favoriete methode in de tijd van de structurele analyse. Dus, geen omstandige aandacht voor de historische persoon en voor diens maatschappelijke context , maar radicale concentratie op de gestalte en de vormgeving van het werk als zodanig. Wie Breukelmans colleges tijdens werkweken of studiedagen meemaakte, was al gauw gewonnen voor deze benadering. Het hielp om toegang te krijgen tot het omvangrijke oeuvre van Thomas van Aquino, Calvijn, de gereformeerde orthodoxie en Barth. Je kon het geheel overzien, de details plaatsen, je durfde je eigen weg te gaan in hun oeuvre, vol bewondering en toch zonder gevaar jezelf te verliezen. Er ging niet alleen een verhelderende werking van uit, maar het bemoedigde de student ook om de lectuur zelf aan te gaan. Het had een emanciperende werking. Althans zo heb ik het in de jaren zestig ervaren. En het is duidelijk dat Rinse die inspiratie kent en doorgeeft. Wat Breukelman viva voce leerde, maar op papier slechts in fragmenten achterliet, dat heeft hij nu met titel en al overgenomen en heeft het op eigen verantwoordelijkheid verwerkt en uitgewerkt. Sterker, hij heeft het met vele, originele bijdragen verrijkt. Hij heeft daarbij wel enige afstand willen nemen van de oorspronkelijke doelstelling van Breukelman, die immers wilde aantonen dat alleen Barth de juiste, aan de bijbelse boodschap adequate, structuur van denken heeft. Maar de sporen van deze hartstocht zijn nog wel zichtbaar.

Oefeningen van Reeling Brouwer

De casus waarmee dit leerboek opent is het historische debat dat Karl Barth en Adolf von Harnack voerden over dogmatiek als kerkelijke opdracht voor het forum van de historisch-kritische wetenschap. Het is de bedoeling dat het antwoord open blijft. Kies maar stelling, is de boodschap aan de lezer.

Aan het slot van het leerboek krijgen we het werkverslag van Friedrich-Wilhelm Marquardt onder ogen waarin hij vertelt hoe hij zijn omvangrijke dogmatiek in onze dagen ontwierp. We worden betrokken bij het denken van een leerling van Bultmann en Barth, die hardop twijfelt aan het goed recht van theologie na Auschwitz. Als hij dan toch aarzelend begint met het theologisch gesprek, wil hij niet over joden spreken maar hij wil het gesprek met joden voeren. Dat gesprek komt op gang en is dan bijna niet te stuiten, maar toch wordt hij bij elke wending weer geconfronteerd met zijn ontreddering. Hij stelt in de ontmoeting met de joden nadrukkelijk Jezus aan de orde, maar hij wil niet over Jezus spreken zoals die al is uitgelegd door de kerk. Hij kijkt naar voren, samen met de synagoge, naar de dingen die komen gaan. Nu mag inmiddels ook de positie van Marquardt voor een nieuwe generatie historisch geworden zijn, maar zijn habitus is en blijft belangrijk. Steeds in gesprek, ontmoeting zoekend met anderen tot op het moment waardoor hij ontregeld raakt, twijfel toelatend, en toch gedreven door hoop hoewel die nauwelijks de naam hoop mag hebben. Het is het indrukwekkende signaal van een op drift geraakte theologische existentie.

Tussen deze opening en dit slot trekken we op met enkele theologische gangmakers. Zoals het koningschap van Israël wordt geïntroduceerd door eerst Saul in zijn afgang en dan David in zijn opgang te presenteren, zo wordt hier eerst Origenes met zijn mislukte start en daarna Augustinus met zijn immense succes ten tonele gevoerd. We krijgen vervolgens enig zicht op de revolutionaire ontwikkelingen in het denken in de ‘middeleeuwen’ met Thomas van Aquino als voorlopig hoogtepunt. Maar daarna wordt de presentatie toch echt ‘allemachtig protestants’ om met Willem Barnard te spreken. Weliswaar gaan we voorbij aan Luther omdat hij geen systeembouwer was, maar we worden nadrukkelijk betrokken in de sympathieke aarzelingen van Melanchthon, we voelen de vaste greep van Calvijns retoriek, om dan via het dal van Johannes à Marck en de hoogvlakte van Friedrich Schleiermacher uit te komen bij Karl Barth, die hoe je het ook wendt of keert het systeem bij uitstek te bieden heeft. Dat is uiteraard een keuze. Wat hier geboden wordt is zeker niet te beschouwen als de canon van de theologiegeschiedenis. Het is een oefenboek met etudes uit het werk van enkele grote denkers. Dat is in ieder geval overzichtelijk.

Soms wordt de lezer overvraagd door een te snelle structuuranalyse, zoals bij de bespreking van de opeenvolgende fasen van de uiterst gedifferentieerde Verzoeningsleer van Barth. Soms wordt de blik nog te zeer bepaald door Breukelmans onderzoek, zoals in de bespreking van Calvijns Institutie (ik althans daag de schrijver uit om Calvijn nog eens heel anders te lezen). Soms lijkt het alsof we de theologen opzoeken in hun werkplaats, terwijl ze geheel in zich zelf verzonken zijn. Wat heeft hun arbeid te maken met het actuele spreken en handelen van de gemeente in de samenleving? Soms mist men bij de schrijver van dit leerboek zelf de expliciete kerkelijke en maatschappelijke betrokkenheid, die hem toch niet vreemd is. Op zulke momenten zijn we echt in de school. Zeker, wat willen we anders? Het is een studieboek en het is bedoeld voor studenten. Juist zo spreekt dit boek de student in mij aan, die van theologie houdt en die tot de bronnen wil gaan.

Maarten den Dulk

Rinse Reeling Brouwer, Grondvormen van theologische systematiek, Vught 2009