Elie Wiesel en de betekenis van de Shoah

logo-idW-oud

 

ELIE WIESEL EN DE BETEKENIS VAN DE SHOAH

Op 3 februari jl. organiseerde het Appèl kerk en Israël voor de tweede keer een studiedag over Elie Wiesel ter gelegenheid van diens 80e verjaardag op 30 september 2008. Naast ds. S. van der Zee, jarenlange vertolker van Wiesel in de lage landen, en rabbijn Tzvi Marx, sprak ook Victor Kal over de problematiek van het gedenken van een trauma. Kal is UHD Wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen, Afdeling Wijsbegeerte, en we nemen zijn lezing graag op. (red.)

De realiteit van de Shoah en de betekenis van de Shoah

De realiteit van de Shoah is niet moeilijk te begrijpen. Zo lezen we over het kamp in Belzec het volgende: ‘Zodra de kamers vol waren werden de schuifdeuren aan beide zijden met haken gesloten. Daarna werd de motor gestart die twintig minuten liep. Vervolgens werden de deuren door gevangenen zo wijd mogelijk geopend en de lijken paarsgewijze met handriemen naar buiten gehaald en voortgetrokken naar kuilen.’ (1) Dit kan iedereen begrijpen. De mogelijkheid de hier geschetste, uiterst eenvoudige procedure naar believen te herhalen veronderstelt, vervolgens, dat het lukt met elkaar te combineren: (a) het administratieve, organisatorische en technische vernuft waar elk modern land in ruime mate over beschikt; (b) het talent voor misleiding en ontkenning dat typerend is voor elk fascistisch regime, − misleiding (van het begin tot aan het einde) omtrent het doel van de operatie, ontkenning (van het einde tot aan het begin) van het resultaat van de operatie. Ook deze combinatie kan iedereen zich gemakkelijk voorstellen. Voor de efficiënte afwikkeling van de zaak staat borg, tenslotte, niet zozeer het gebruik van geweld (dat zou primitief, kostbaar en tijdrovend zijn), als wel een constant werkzame intimidatie. Welnu, op het moment dat ‘macht’ er blijk van geeft zich niet langer tegenover ‘recht’ te willen verantwoorden, op dat moment is intimidatie reeds het medium geworden waarin heel een samenleving verkeert. De Shoah was er helemaal niet voor nodig om daartoe te geraken. Inzicht in de werking van één en ander staat heden in ruime mate ter beschikking. Wie dan nog volhoudt dat de realiteit van de Shoah ‘moeilijk te begrijpen’ is, maakt het zich wel erg gemakkelijk.

Nadat gezegd is wat hierboven gezegd is, blijft over een heel andere vraag: hoe kun je inderdaad besluiten tot de moord waarvan de procedure zojuist heel beknopt aangeduid werd? De kwestie is dit keer die van het menselijke motief dat tot de Shoah drijft. Zolang inzicht in dat motief niet tot stand komt, blijft de Shoah een bizar incident. Zo’n incident wordt niet begrepen en de betekenis ervan blijft duister. Ons probleem vormt derhalve niet zozeer de realiteit van de Shoah als wel de betekenisvolle intentie die aan de Shoah ten grondslag ligt.

Elie Wiesel en de betekenis van de Shoah

Bij elke gelegenheid heeft Elie Wiesel het opnieuw gezegd: je kunt de Shoah niet begrijpen. De verklaringen waarmee men gekomen is houdt hij voor onjuist of ontoereikend. De vele beschouwingen, verhalen en interviews waarin Wiesel de Shoah zelf ter sprake gebracht heeft spreken dat niet tegen. ‘Over de Shoah heb ik eigenlijk nog steeds niets gezegd’, zo deelt hij mee. Wat dan nog het meest terzake doet is te zwijgen. Alleen, hoe kun je zwijgen wanneer je je voorgenomen hebt hen die in de Shoah vermoord werden, niet in de steek te laten − uitgesloten!

Indien het niet mogelijk is de betekenis van de Shoah te noemen, dan kan de trouw aan de slachtoffers van de Shoah alleen maar door middel van een vraag tot uitdrukking gebracht worden: hoe hebben de daders het kunnen doen, hoe hebben de omstanders het kunnen toelaten, waarom heeft God niet ingegrepen? Door deze vragen telkens opnieuw te stellen, laat Wiesel blijken geen genoegen te nemen met welk praatje dan ook waarin over het motief achter de Shoah geen verantwoording afgelegd wordt. Alleen door de mensheid op dit punt ter verantwoording te blijven roepen, kun je voorkomen dat je het menselijke verraad, waaraan de slachtoffers van de Shoah prijsgegeven werden, zelf nog eens herhaalt. Het spreken van Wiesel is opstand tegen een aan de Shoah veronderstelde ‘intentie’, − ook nadat gebleken is dat het gebeuren van de Shoah zich in feite niet als een betekenisvolle intentie in woorden laat vangen. Deze opstand houdt de waanzin en het trauma voorlopig buiten de deur. Waanzin en trauma liggen immers op de loer wanneer het gebeuren van de Shoah greep op je krijgt, terwijl je niet de beschikking hebt over een verhaal waarin je de betekenis ervan kunt vatten. Met minder dan ‘betekenis’ neemt Wiesel daarom geen genoegen.

De willekeur en de onmogelijkheid van ‘betekenis’

Het is onder mensen gebruikelijk dat zij van elkaar vragen zich te verantwoorden voor hun handelwijze. De eenvoudige vraag die men stelt luidt aldus: waarom heb je het gedaan? In het antwoord komt dan de één of andere intentie ter sprake. Heeft iemand echter ‘uit willekeur’ gehandeld, dan heeft de gestelde vraag geen zin. Van willekeur is sprake wanneer motieven en redenen er niet meer toe doen. Dit betekent echter dat inzicht in een met willekeur genomen besluit niet mogelijk is. Per definitie onttrekt de willekeur zich aan zulk verklarend inzicht. Dit houdt tevens in dat het geen zin heeft iemand die zich zulke willekeur permitteert nog ter verantwoording te roepen. Op elke waarom-vraag antwoordt hij immers in principe met een ‘daarom!’ dat niets zegt. Zoek je hier toch de discussie, dan vang je bot. Overal waar de macht boven het recht prevaleert zijn mensen in de gelegenheid deze ‘willekeur’ tot het principe van de eigen besluitvorming te maken.

Welnu, in de wereld van de Shoah wordt men constant met het zojuist genoemde principe geconfronteerd. (2) In hoger beroep gaan is hier niet mogelijk. Zulk beroep veronderstelt immers dat aan het besluit tot de moord die de Shoah is een betekenisvolle intentie toegekend kan worden; daarover zou men dan in discussie kunnen gaan. Deze discussie heeft in feite nergens plaatsgevonden, toen niet en nadien ook niet. Iedereen heeft beseft dat zo’n discussie in dit geval niet meer to-the-point is. Waar van willekeur sprake is, strandt de communicatie. Aan ontmenselijking lijkt men op die manier in de Shoah echter niet meer te kunnen ontkomen. Hier ligt, meen ik, de muur van ‘geweld’ waarop de vragen die Wiesel stelt afketsen.

Juist nu we op een punt aangekomen zijn waarop ‘betekenis’ niet meer gevonden kan worden − en wel ‘per definitie’ (zie boven) − heeft het zin nòg een stap te zetten. Alleen verdergaand inzicht in wat ‘willekeur’ betekent kan immers zichtbaar maken wat voor kracht nodig is om zich, eenmaal geconfronteerd met die willekeur, als mens staande te houden.

De betekenis van de grensoverschrijding

In de 19e eeuw consolideert zich in Europa langzaam maar zeker de moderne orde. Het monarchale bewind en het clericale gezag zijn na de Franse Revolutie in principe onttroond. Binnen de formele grenzen van de legaliteit van de nieuwe staat en achter de informele façade van een gepolijst fatsoen, en zo nodig in het geheim, kan de burger nu doen wat hem goeddunkt. Ook de moord die de Shoah is, was een fatsoenlijke affaire: zonder noemenswaardig gerucht ten uitvoer gebracht, zo goed als aan het zicht onttrokken, alsof zoiets (casu quo een moord) eigenlijk helemaal niet plaatsvond. (3) In die zin herhaalt de Shoah alleen maar in geraffineerde vorm het dubbelleven dat de burger zich alom permitteert. Aanstootgevend is het nauwelijks geweest.

Zich een dubbelleven kunnen permitteren is één ding, – in zekere zin ‘de gelegenheid die de dief maakt’, en in principe reeds de overwinning van de macht over het recht. Daar komt vervolgens echter nog iets heel anders bij: een grensoverschrijding waarbij de nette orde van het gevestigde dubbelleven juist doorbroken wordt. De on-ernst van die geseculariseerd-christelijke samenleving (verschillende filosofen stellen het nihilisme ervan aan de kaak) wordt doorbroken waar iemand de eigen willekeur moedwillig tot de maat der dingen maakt en zich aan die laffe pseudo-netheid niets meer gelegen te laten liggen. Mogelijk houdt hij dit zelfs voor een manier om de verloren ernst en concentratie terug te verwerven. In de context van het moderne Europa wordt dit laatste door sommigen als urgent beleefd. (4)

Grensoverschrijding die gestalte krijgt doordat iemand zich willekeur permitteert, brengt met zich mee dat de menselijke vrijheid demonisch wordt: vrijheid wordt hier verwisseld met de mogelijkheid de dingen naar de eigen hand te zetten en daarbij wet en moraal op vernuftige wijze te manipuleren. (5) De fascistische machthebber heeft deze optie steeds bij de hand. Geplaatst tegen de achtergrond van de geschiedenis van Europa (zie hierboven) hoeft de ratio van zijn opstelling evenwel geen probleem te vormen. In dit perspectief geïnterpreteerd kan gesteld worden dat achter de Shoah de intentie steekt langs magische weg schoon schip te maken met de oude wereld van het moderne, geseculariseerd-christelijke Europa; het zou mogelijk zijn zo een nieuwe wereld binnen te treden. Dit moorddadige project is van het begin tot het einde vals, illusoir en waanzinnig. Voor de intentie tot grens-overschrijding die erachter steekt geldt dat echter niet. Die heeft betekenis en is begrijpelijk. Tot op heden is de genoemde ‘magie’ in heel de moderne wereld aan de orde van de dag.

Het zojuist gestelde impliceert niet dat je nu ook de realiteit van de Shoah op de hier genoemde ‘intentie’ kunt terugvoeren. Het punt was slechts het probleem van de betekenis van de Shoah.

Grensoverschrijding en transcendentie

Eenmaal geconfronteerd met willekeur die ondersteund wordt door een intentie tot grensoverschrijding heeft men als mens, zo lijkt het, geen kans. Voordat er iets gebeurd is heeft het ‘geweld’ al gezegevierd. Verwijzen naar legaliteit of fatsoen heeft dan geen zin meer. Men kan zo alleen maar bewondering hebben voor de moed die Wiesel toont wanneer hij dan toch nog voortgaat verantwoording te eisen en naar betekenis te zoeken.

Een waarlijk geduchte tegenstander krijgt de hierboven geschetste grensoverschrijding pas, wanneer je de betekenisvolle intentie die achter deze bizarre insubordinatie aan een leugenachtige wereld schuilgaat doorziet, en dan onmiddellijk beseft dat werkelijke ontsnapping daaraan uitsluitend mogelijk is wanneer je bereid bent in relatie te treden tot een transcendente instantie. De kracht die ertoe in staat stelt de confrontatie met het euvel van de valse grensoverschrijding werkelijk aan te gaan, vind je immers niet in jezelf. Effectief verzet tegen de willekeur vereist een concurrerende ontsnapping uit een geseculariseerd-christelijk Europa. In zekere zin is het nodig zelf ‘onbegrijpelijk’ te worden, − door zich te verantwoorden ten opzichte van een instantie die buiten het bereik van mensen is en zich niet moedwillig laat toe-eigenen. Alleen dit kan, zo lijkt het, een einde maken aan de onverschilligheid die Wiesels bitterste verwijt vormt.

Victor Kal

———————
1 Verslag van de joodse ooggetuige Rudolf Reder, geciteerd in: Jules Schelvis Vernietigingskamp Sobibor, Amsterdam 2008, blz. 125-126.
2 Vgl. Emil Fackenheim To Mend the World. Foundations of Post-Holocaust Jewish Thought, New York 1989, 237: ‘the elevation of whom into an absolute principle’.
3 Vgl. de opmerking van een Duitse vrouw, indertijd als jonge pionier met haar man gestationeerd in Belzec, nu geïnterviewd in de film Shoah (1985) van Claude Lanzmann: ‘Mit so etwas hat man lieber nichts zu tun’.
4 Vgl. het verhaal ‘De dood van Iwan Iljitsj’ (1886) van L.N. Tolstoj.
5 Met betrekking tot het demonische, vgl. Søren Kierkegaard, Vrees en beven, Budel 2006, 100-109 en 112-113.