De makke van radio 1
DE MAKKE VAN RADIO 1
‘Rubriekje, geluidje, gesprekje.’ Zo karakteriseerde een recensent de programma’s van het eind vorige zomer vernieuwde radio 1. De riedels en bliepjes en piepjes en tunes vallen over elkaar heen. Presentatoren knijpen na een paar minuten de geïnterviewde af, want het moet allemaal snel en kort. Presentator? Het zijn er vaak twee, in naam van luchtig en levendig. Soms gaan die twee dan ook nog leuk doen tegen elkaar.
Voor mijn behoefte aan informatie over wat er in de wereld omgaat, ben ik overgestapt naar radio 4. Daar is ook op gezette tijden nieuws, in een normaal tempo gelezen. Geen piepjes, geen inlassen. Geen Heráákles, verplichte uitspraak, omdat de supporters in Almelo het ook zo zeggen. Geen nieuwslezer die in een jolige bui het bulletin besluit met: nou, dat wassut. Het nieuws op vier is kort, maar alles wat er toe doet zit erin, en de rest lees je wel uitvoeriger in de krant.
Grijp ze bij de kladden
Radio 1 verloor luisteraars. Bovendien steeg het aandeel ouderen, en dat is ernstig. Ook was het oude radio 1 nogal op de maat van NRC-lezers, en men wilde een breder publiek, soms aangeduid als Telegraaf-lezers. Dat lijkt me naïef, want dan moet het niet alleen snel en simpel zijn, en een beetje leuk met af en toe een vleugje peper. Zolang in de berichtgeving onlust en vooroordeel en argwaan niet zo gedoseerd zijn als in de krant van wakker Nederland, zal de publieke radio worden weggezet als een linkse staatsomroep.
Het spreekt vanzelf, dat in de nieuwe opzet goeie programma’s als ‘de ochtenden’ moeste wijken voor een mix van echt nieuws en gekeutel. Een kwisje is nooit weg: wie is nu in Amerika minister van buitenlandse zaken en welke trainer is er bij welke voetbalclub uitgevlogen. Wie de meeste punten scoort is de nieuwskenner van de week.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de koorts van snel en simpel in de loop van de dag wat daalt, en dat sommige betere programma’s de ramp hebben overleefd, zij het op minder favoriete tijdstippen. OVT van de VPRO op zondagmorgen heeft zich zelfs onaangetast kunnen handhaven.
Is het nu gelukt, dat bredere publiek ‘bij de kladden te grijpen’, zoals NOS-nieuwsbaas Laroes het formuleerde? De eerste paar maanden is het luister-aandeel van radio 1 alleen maar verder gedaald. Nu is het effect van vernieuwingen pas na verloop van tijd te merken. Maar hoopvol zijn de cijfers toch niet.
De banalisering beperkt zich niet tot radio 1, en is niet pas vorig jaar begonnen. Alle zenders met een ooit beter aanbod kregen ermee te maken. Zelfs radio 4 is in de loop van de ochtend gezelliger geworden, met verzoekjes en met de onvermijdelijke Bekende Nederlander. De Concertzender, dat unieke initiatief, voor het grootste deel draaiend op vrijwilligers maar hoog-professioneel, met een veeleisende muziekprogrammering, is jaren geleden door de publieke omroep geadopteerd en intussen grotendeels ontmanteld. De nieuwe opzet van radio 1 is de voorlopig laatste fase in de afbraak van het bestel.
Dóórluisteren
Naar nieuws luister je zo af en toe eens, even. Zijn er rubrieken met goede achtergrondinformatie, verhalen van correspondenten ter plaatse die hout snijden, nuchtere analyses door mensen die weten waar ze het over hebben, dan zul je daarop afstemmen. Een serieuze nieuwszender kent, behalve in tijden van withete gebeurtenissen, een steeds wisselend publiek van soms even.
Maar dat is niet wat de Hilversumse bobo’s willen. In de verbeten strijd om marktaandeel (zo heet dat) willen ze het publiek niet alleen bij de kladden grijpen, maar het ook vasthouden. Ze moeten het verleiden tot dóórluisteren. ‘Blijf aan uw toestel.’ Dat is strijdig met de eigen aard van een nieuwszender. Bijmengen van leukigheden en gezellige muziekjes. Aan het eind van een uitzending wordt nadrukkelijk verwezen naar de volgende. Vaak mag de komende presentator vast even zeggen hoe leuk het straks wordt, wat weer aanleiding kan geven tot onderling gekeuvel en kwinkslagen van de radioboys en -girls.
Wat een publieke dienst zou moeten zijn wordt een trukendoos met het oog op klantenbinding. Nieuws plus een potpourri van luchtig en snel gepresenteerd vulsel. En sport, veel sport, als het moet dwars door al het andere heen. De marktaandeelteller tikt en tikt, maar tikt eigenlijk nogal traag. Wie wil scoren met luistercijfers, zal nog dieper door het stof moeten.
Tijd en tijden
Het dóórluisteren is niet uitgevonden in de burelen van het Hilversumse mediapark. Het wàs er, het kwam opzetten bij de bouwvakkers die de ganse dag Hilversum 3 of een commerciële tegenvoeter lieten blèren, en het werd pas mettertijd een wapen in het gevecht om de luisteraars. Dat radio 1 daarbij verworden is tot een brei van serieuze informatie en infotainment, een doorsudderende nieuwsshow, is erg genoeg. Zo kweek je geen competente, goed geïnformeerde burgers, maar halfvoldane consumenten. De makke van radio 1. Toch ligt het echte verdriet van het dóórluisteren een laag dieper.
Willem Barnard vertelde eens van een cafébaas in Utrecht, die onder geen beding muziek in zijn établissement wilde. ‘Er is een tijd om naar het café te gaan en een tijd om naar muziek te luisteren’, sprak de man, vrij naar Prediker. Er is een tijd en dan weer een andere tijd. Dat besef was er ooit, maar het vervaagt onder een nieuw sentiment van alles altijd. Zodra techniek, organisatie en geld het mogelijk maken, willen we alles te allen tijde bij de hand hebben. Aardbeien en verse boontjes het hele jaar door. Overal bereikbaar zijn dankzij het mobieltje. Koopzondag en nachtwinkel. Op elk ogenblik nieuws voor het oprapen.
Wie alles te allen tijde wil, wil ook alles tegelijk. Café en muziek. De dóórluisteraar is tegelijk met andere dingen bezig. De moderne scholier maakt zijn huiswerk, heeft er de televisie bij aan en stuurt tussendoor een sms-je aan zijn vriendin. Het multitasken is de hoge roeping van de bijdetijdse werknemer.
Waar het besef van tijd en tijden teloorgaat, wordt elke minuut uitwisselbaar tegen elke andere minuut, iedere dag tegen elke andere. Verjaardagen verplaatsen we naar het weekend als dat handig is. Ook de kerk betaalt haar tol aan het axioma dat alles ook op een andere tijd kan. Epifanie is 6 januari, maar dan komt er geen hond in de kerk. Dus verschuiven we epifanie naar een aanpalende zondag.
We leven op twee niveaus. Er is de agenda, de prikklok.
We leven aan de hand van het horloge. En òf we weten van tijd! Maar als het even kan laten we het besef van tijd en gelegenheid stollen. Steeds méér kunnen we altijd hebben, en dan verliezen vandaag en morgen hun zeggingskracht. Auf jedem Dezember folgt immer der Mai. Immer. Altijd. Een menselijke doe-het-zelf-eeuwigheid.
Niet alleen de tijd vervaagt, ook de harde werkelijkheid. De dóórluisteraar laat een motregen van, al gauw nog maar half gehoorde, feiten en feitjes over zich heenkomen. Doet zich een catastrofe voor, dan hoort hij even op. Blijft het bij veertig doden in Kaboel of een gezonken veerboot, dan valt er veel voor, maar er gebeurt niets. Zo komt de tijd, zo komt het aards gewoel tot stilstand. Zo lijdt een mens schade aan zijn ziel.
Het heilzame besef, dat ooit tot onze geestelijke bagage hoorde, van tijd en tijden, is geen monopolie van de Schriften of van het christendom. Op hun manier weten andere religies ervan. Ons argrarische verleden is een andere erflater. Het buitenbedrijf, waar overigens de eeuwige wederkeer der dingen om de hoek ligt, zou nergens zijn zonder een intieme omgang met tijden en gelegenheden. Maar zeker in onze streken is de eerbied voor die tijden en gelegenheden schatplichtig aan de Schriften, van Prediker tot aan het woord kairos in het Nieuwe Testament. Wie geleerd heeft sabbath te maken, weet zijn dagen te tellen. Hij is deelgenoot in de subcultuur, die dienst weigert aan het alles altijd, en die onderkent dat er theologie huist in de aan- en uitknop van de radio.
Hans Blankesteijn