Marcus 13
KARL BARTHS EXEGESE VAN MARCUS 13
In extremis was het blad van de Frans sprekende Zwitserse Christen-Studenten Vereniging. In het nummer dat in de winter van 1939-40 verscheen is de in het Duits gestelde tekst te vinden van een lezing die Barth over Marcus 13 heeft gehouden. De spanning aan het begin van WO II is voelbaar en – Barth zegt wezenlijke dingen over de eschatologie. Het is niet uitgesloten dat een lezer zich hier en daar de ogen uitwrijft. De tekst is gemaakt op grond van een stenogram en het is ons niet bekend of Barth deze tekst heeft goedgekeurd.
Indertijd heeft dr. A.J. Bronkhorst deze tekst op een stencil gepubliceerd.
Eerst wordt er direct en concreet geantwoord: de tekenen die dat gebeuren aankondigen en dus de waarschuwing dat de tijd waarop nabij is, zullen zijn: oorlog, aardbevingen, hongersnood (vss 7-8), vervolging van de gemeente (vss 9-13) en tenslotte: de onmiddellijke bedreiging van Jeruzalem en de noodzakelijke vlucht (vss 14-20). Over de tijd van dit (tauta) gebeuren wordt in vs 30 gezegd: hij zal nog tijdens het leven van de huidige generatie aanbreken. – Deze mededelingen van Jezus over de tekenen en tijd van dat gebeuren zijn ingekleed in een reeks waarschuwingen en vermaningen aan de gemeente: Let op! (vs 5), Wees niet bevreesd! (vs 7), Maak u niet bezorgd! (vs 11), Wie volhardt tot het einde zal gered worden! (vs 13), Vlucht snel! (vs 14), Bid! (vs 18), Geloof het niet! (vs 21). Alles wat de gemeente wordt toegeroepen wordt overtroffen door de waarschuwing voor de valse messiassen en profeten (vs 5-6 en 21-23). Deze roep klinkt sterker dan alle andere en schijnt ze samen te vatten.
In het tweede deel van het antwoord wordt de vraag van de leerlingen principieel in de schaduw gesteld en als vraag zelfs van de tafel geveegd. Het is een antwoord op een vraag die de leerlingen niet hebben gesteld maar die hun nu wordt toegeschoven als de ware en belangrijke vraag. Waar wijzen die tekenen op? Op de verwoesting van Jeruzalem? Dat die komen gaat wordt in deze tekst van Marcus 13 stilzwijgend verondersteld, er wordt niet uitdrukkelijk over gesproken. De voortzetting laat zien, dat de evangelist (en Jezus zelf als degene van wie in het evangelie wordt getuigd) boven die tekenen en hun tijd uit, en boven het daarin aangekondigde gebeuren uit, iets duidelijk wil maken dat op een volstrekt ander niveau ligt. De rede wijst, boven de verwoesting van Jeruzalem uit, op een andere, eigenlijke toekomst, in vergelijking waarmee alles waar de leerlingen naar vragen, en wat hun als direct antwoord gegeven wordt, nog eens niets anders is dan één grote voorbereiding.
‘Wanneer jullie dit (tauta) zien gebeuren, moeten jullie je realiseren, dat Hij vlakbij, voor de deur is’ wordt er in vs 29 gezegd. Dat de aandacht daarop gericht wordt, is de zin van het hele gebeuren. ‘Na die verdrukking’ zal de orde van de wereld veranderen, zal ze in haar ons bekende toestand tot stilstand worden gebracht (vs 24v). ‘Hemel en aarde zullen vergaan, maar mijn woorden zullen niet vergaan’(vs 31). Dan zal de Mensenzoon zichtbaar worden met grote macht en heerlijkheid. En dan zal Hij door zijn engelen de uitverkorenen van de uitersten van de hemel tot de uitersten van de aarde verzamelen’(vs 27). Dat is het, wat na de grote verdrukking gebeuren zal als het wezenlijke, waar de tekenen en wat er betekend wordt, dus de gebeurtenissen in vss 5-23 en de in ons hoofdstuk vooronderstelde verwoesting van Jeruzalem, op wijzen. Van dit afsluitende gebeuren echter ‘weet niemand de dag en het uur’(vs 32).
Tegenover de vraag van de leerlingen staat dus als eigenlijk antwoord de inhoud van vss 26 en 27: ‘En dan zal men…’. Gevraagd werd: wanneer wordt de tempel in Jeruzalem verwoest? En het antwoord is: dan, wanneer dat alles gebeurd (en de tempel in Jeruzalem verwoest) zal zijn, zal men het komen van de Mensenzoon met grote kracht en heerlijkheid, in een definitieve gestalte, zien, en dan zal Hij ‘zijn uitverkorenen verzamelen’ en zijn kerk voltooien. Marcus 14:58 en Joh. 2: 19 zullen in vervulling gaan: ‘Ik zal deze met handen gemaakte tempel verwoesten en na drie dagen een andere opbouwen, die niet met handen gemaakt is’. Hier de gebroken tempel – en daar de kerk van Jezus Christus, zijn lichaam op aarde, zijn uit alle windrichtingen verzamelde leden, als de ware, de eigenlijke toekomst. Er is maar één werkelijk belangrijke gebeurtenis in de toekomst: het verschijnen van de Mensenzoon, maar daarvan kun je niet de dag en het uur aangeven. Deze gebeurtenis heeft geen datum, dat een geschapen geest als zodanig zou kunnen bevatten. Daarom luidt de beslissende waarschuwing van dit hoofdstuk: Waak! Gedraag je als mensen die deze gebeurtenis tegemoet gaan. Waak! Niet met het oog op de verwoesting van de tempel en de tekenen daarvan, maar met het oog op de wederkomst van de man, die volgens vs 34 naar het buitenland reisde, zijn huis verliet en zijn knechten volmacht gaf. Dat deze man terug zal komen op een uur dat onbekend is – daar de aandacht op richten is het enige dat de moeite waard en belangrijk is.
De hoofdzaak van de tweeledige inhoud van de rede van Jezus is ook te vinden in de parallellen in Matt. 24-25 en Lucas 21. Een paar kleine verschillen kunnen genoteerd worden: in Matt. 24:3 is datgene wat bij Marcus het beslissende antwoord is: ‘De tekenen van de wederkomst en van het einde van de wereld’ al uitdrukkelijk in de vraag van de leerlingen opgenomen. De in Marc. 13:9v gegeven aanwijzing voor het gedrag tijdens de vervolging is bij Matteüs al in hoofdstuk 10 te vinden en ontbreekt in dit verband. Maar Matteüs is weer uitvoeriger in de schildering van de verschrikkingen, en in Matt. 24:10 is een opmerking over de afval van de gemeente te vinden, die in Marcus ontbreekt. Matteüs gaat in 24:26 boven Marcus uit en waarschuwt tegen het misleid-worden op het laatste ogenblik. Matt. 24:30 weet van een bijzonder teken van de verschijning van de Mensenzoon, tenslotte is Matt. 24:35vv veel en veel uitvoeriger dan Marc. 13:33v en komt er vanaf vs 45 nog een rij gelijkenissen bij, die in hoofdstuk 25 wordt voortgezet. – In Luc. 21:5 wordt er niet over leerlingen, maar onbepaald over ‘sommigen’ gesproken. In Luc. 21:24 ontbreekt de uitspraak over het bekorten van de dagen van de verdrukking terwille van de uitverkorenen; ook de waarschuwing tegen het misleid-worden ontbreekt. Daarentegen voegt 21:25 heel beeldend een zin toe over de uitwerking op de mensen van die grote catastrofe aan het einde. ‘Ze zullen zich geen raad weten… mensen zullen bezwijken van angst voor wat hun te wachten staat…’; de inhoud van 21:28 is een bijzondere inleiding tot de gelijkenis van de vijgenboom: ‘Wanneer deze dingen beginnen te gebeuren…’; daarentegen ontbreekt Marc. 13:32: dat niemand de dag en het uur weet, ook niet de zoon, maar alleen de vader, (Bengel is van mening dat Lucas dat willens en wetens heeft weggelaten met het oog op Theofilus!). En tenslotte gaat Luc. 21:34 boven Marc. 13:33 uit door de gemeente te vermanen tot nuchterheid, waakzaamheid en gebed.
De plaats en functie van de rede is in het verband van de overlevering van het evangelie een heel bepaalde, waaruit te leren valt voor het begrip van de inhoud ervan. Marc. 13, Matt. 24-25 en Luc. 21 sluiten de beschrijving af van de dagen van de intocht van Jezus in Jeruzalem tot het begin van de lijdensgeschiedenis. Deze beschrijving (Marc. 11-13, Matt, 21-25, Luc. 19:29-21) leidt tot een duidelijke conclusie: Israël heeft zijn Messias verworpen en gaat het oordeel, het einde van zijn in de geschiedenis aanwijsbare gestalte tegemoet. De intocht in Jeruzalem en de reiniging van de tempel die daarop volgt hebben het karakter van een laatste aanbod. Dan volgen de twistgesprekken, korte woordenwisselingen, vragen die de Farizeeën en de schriftgeleerden aan Jezus stellen: over de penning voor de belasting, over de opstanding van de doden, over het grote gebod en tenslotte over de Zoon van David. Deze gesprekken bevestigen zonder meer dat er een grote afstand is tussen Jezus en Jeruzalem, Jezus en de tempel, Jezus en degenen die voor Hem staan: de schriftgeleerden en de Farizeeën. Ze begrijpen elkaar niet: ze kunnen alleen maar langs elkaar heen praten. Van de kant van Jezus een aanbod, dat voor dovemansoren gesproken is, en van de kant van Jeruzalem een aanklacht, die met de werkelijkheid van Jezus niets te maken heeft. Deze volledige scheiding tussen Israël en zijn Messias komt bij Matteüs en Marcus, als in een slotsom, aan het licht in de geschiedenis van de vervloeking van de vijgenboom en in de geschiedenis van de boosaardige wijngaardeniers. Beide bevestigen: het is voorbij. De vijgenboom heeft geen vrucht gedragen, hij kan alleen nog maar omgehakt worden, en de wijngaardeniers hebben de knechten van de Heer en uiteindelijk zijn zoon gedood: de wijngaard kan hun nu alleen nog maar afgenomen worden. Tot dezelfde slotsom komen de door Matteüs overgeleverde gelijkenissen van de twee verschillende zonen en van de bruiloft van de koning. Er blijft nu maar één ding over, en dat is de waarschuwing niet datgene te doen wat het door de Farizeeën en de schriftgeleerden vertegenwoordigde Israël doet. Deze weg is de weg naar het verderf. Parallel aan deze waarschuwing loopt de klacht van Jezus over Jeruzalem. Bij Marcus wordt die niet expliciet zichtbaar, bij Lucas (19:41) vormt die het begin van het eerste deel en bij Matteüs (23:37) het einde ervan. Maar ook achter de tekst van Marcus staan impliciet de klagende woorden van Jezus: ‘Ik heb jullie willen verzamelen en jullie hebben niet gewild!’.
Zeer verhelderend en bovendien literair heel leuk is het feit dat bij Marcus en Lucas de kleine geschiedenis van het penninkje van de weduwe onmiddellijk vóór de grote rede van Jezus staat. Men zal niet kunnen ontkennen dat deze geschiedenis en de rede van Jezus met elkaar verband houden, namelijk zo dat in deze weduwe al van tevoren iets zichtbaar gemaakt moet worden van de ‘rest’ in Israël, die God ook in dit laatste oordeel over zijn volk bewaren en behouden wil.
De rede van Jezus (Marc.13:5vv., Matt. 24:4vv., Luc. 21:8vv) zet nu de twist tussen Hem en Israël niet meer voort. Ze veronderstelt veeleer dat de afstand die geschapen is een feit is. Het aanbod is geweigerd, de afstand tussen Jezus en zijn volk is aan het licht gebracht. Gezien dit feit is er alleen nog het verdorren van de vijgenboom en de vreselijke waarschuwing: wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën!
Het onderwerp van de rede is, daar is geen twijfel over mogelijk, de op grond van deze voldongen feiten noodzakelijk wordende gebeurtenis. Deze gebeurtenis bestaat aan de ene kant in de verwoesting van Jeruzalem, aan de andere in de wederkomst van Christus met grote macht en heerlijkheid. Het einde van Israël in zijn in de geschiedenis aanwijsbare gestalte en tegelijk het begin en de voltooiing van de kerk. Dat is de enige gebeurtenis die nog komen kan, de slotsom van de slotsom. En dat is de gebeurtenis die nu komen moet.
Maar moet, blijkens de aan de hele beschrijving van de vraag over Jeruzalem voorafgaande ‘lijdensaankondigingen’, niet veel eerder de dood en de opstanding van Jezus deze slotsom zijn? De Mensenzoon moet daarheen opgaan, moet daar lijden en gekruisigd worden en op de derde dag weer opstaan? Is dat niet de gebeurtenis waarop ons in het evangelie als de definitieve gewezen wordt? Je mag wel zeggen dat je Marcus 13 alleen kunt begrijpen als je ziet: het gaat ook hier over niets anders dan de dood en opstanding van Jezus Christus, om de betekenis en de draagwijdte daarvan voor de toekomst, dat wil zeggen: voor de hele tijd die nog volgt op de epifanie van de Zoon van God. We hebben in dit hele hoofdstuk, juist in het centrale deel ervan, te maken met een duidelijke parallel van de geschiedenis van het lijden en de opstanding, met de ontvouwing daarvan in de geschiedenis van de wereld, van de kerk en van Israël.
(II)
Barth heeft een onderscheid gemaakt tussen de vraag over de tempel, die de discipelen Jezus hebben gesteld èn het antwoord dat Hij daarop geeft aan de ene kant en wat Jezus zegt over zijn wederkomst aan de andere kant. Het laatste is van een volstrekt andere orde dan het eerste.
Exegese vers na vers
De verzen 1-2 geven het thema van het geheel aan: nog staat de tempel er in zijn volle glorie, nog is er een Jeruzalem als Gods stad op aarde, nog bestaat Israël in zijn eigenschap als dit concrete volk, onderscheiden als de exclusieve drager van de goddelijke belofte. ‘Meester, kijk, wat een stenen en wat een gebouw is dat!’ De vreugde van Israël over zijn bestaan als Israël, de vreugde over de zegen van God spreekt uit deze woorden. Maar: ‘Geen steen zal op de andere blijven, die niet verwoest wordt’. Snijdend klinkt de aankondiging van Jezus door de jubelkreet heen. Aan dit trotse gebouw komt een einde: de tempel zal instorten, Israëls er-zijn als Israël zal vernietigd worden. De binding van God aan dit volk in zijn in de geschiedenis aanwijsbare gestalte en beperktheid is opgeheven. In dit Jeruzalem, zoals het nu nog voor de ogen van de leerlingen staat kan de Messias alleen maar sterven. Hij, in wie het leven van Israël is verschenen, wordt uit dit Israël gestoten en aan de heidenen overgeleverd. Het kan niet anders of Israël moet daaraan ten gronde gaan. Met de dood van Jezus is ook het besluit over de verwoesting van Jeruzalem genomen. Het uitverkoren volk, dat de zin van zijn uitverkiezing verwoest heeft, moet sterven. Leven kan nu alleen nog de kerk van de uitverkorenen uit dit volk en uit alle volkeren, die in Hem, die in Israël door Israël en voor Israël sterft, hun Heiland erkennen.
De inhoud van de verzen 3-4 is de vraag van de leerlingen naar de tekenen en de tijd van dit einde. Het is geen laatste ontsteltenis die uit deze vraag spreekt, het is een menselijke, begrijpelijke bezorgdheid: de stellers van de vraag houden er rekening mee dat zij die gebeurtenis, de ondergang van Jeruzalem tegemoet moeten zien, en dat op een tijd, dat Jezus niet meer bij hen zal zijn. Daarom kunnen zij niet anders dan Hem die vraag stellen. Ze zullen erop aangewezen zijn tekenen te zien, en daaraan te mogen aflezen wat er gaat komen: ze hebben onderricht en belering nodig over het wezenlijke van wat er gebeurt, en over hun gedrag in de tijd die voor hen ligt, die in de schaduw van de dood van hun Heer zal liggen.
Het antwoord (de verzen 5-6) geeft in de eerste plaats het beslissende gevaar aan, dat voor de hele tijd die komen gaat karakteristiek is. (Daarom wordt het in vs 21v nog eens herhaald!). ‘Pas op dat niemand jullie misleidt! Want er zullen er veel komen en zeggen: ik ben de Christus’. De in Israël belichaamde wereld, die de Christus gekruisigd heeft, moet na zijn dood op zoek gaan naar vervanging. Omdat ze de ware Christus niet erkend maar verworpen heeft, gaat ze nu op zoek naar valse christussen. Maar er is maar één Christus en die is gestorven en opgestaan. Niemand behalve Hij kan zeggen: Egoo eimi, ‘Ik ben’. Dit ‘ik ben’ is de hartslag van al zijn uitspraken. Waar iemand deze woorden op zichzelf toe zou willen passen, daar kan het alleen maar om misleiding gaan, daar kan het alleen maar de stem van een leugenaar zijn. Pas op! Neem je in acht! Er bestaat geen ‘Ik ben’ naast mij!
In de verzen 7-8 begint de eigenlijke, drieledige reeks tekenen, die voorafgaan aan de verwoesting van Jeruzalem: oorlog, aardbevingen en hongersnood worden het eerst genoemd. De christenen zullen dat meemaken, en hun wordt gezegd: Schrik niet! ‘Het moet zo komen, maar het einde is er nog niet’. Dat is het begin van de weeën. De gebeurtenis van oorlog staat hier in een reeks, een catastrofe zoals er meer zijn, en ze zijn allemaal alleen maar een eerste stap op de weg naar de vreselijke gebeurtenis aan het einde. De wereld die Christus kruisigt is getekend; ze kan alleen maar een verscheurde, lijdende, van angst vervulde wereld zijn, een wereld zonder vrede. Maar jullie: Schrik niet! Er zijn erger dingen dan deze ellende van de wereldgeschiedenis. En hoe zou je ooit op het idee komen hier te schrikken, als je er weet van hebt dat de schaduw, die het kruis van Christus op de wereld werpt, alleen maar de ene kant van het evangelie is? Het gebeuren aan het kruis heeft een andere kant. Het einde is het niet. Het zijn weeën, weeën die beginnen en een geboorte aankondigen. Die is de zin ook van dit en van het hele lijden van deze tijd, en daarop moeten we met vertrouwen wachten.
De verzen 9-13. Het andere teken brengt ons uit het terrein van de wereld op dat van de kerk, onze blik wordt nu op de gemeente gericht. Ook op haar vallen de schaduwen van het kruis van Christus, ook en juist op haar. Juist om hun geloof moeten zijn uitverkorenen leven als mensen die aangeklaagd worden, aangeklaagd door de heidenen en door de Joden. Zij moeten gehaat worden, zij moeten leven als uitschot van de mensheid, in hoge mate bedreigd in hun bestaan als leden van de maatschappij en hun familie. Zij moeten de schuld krijgen van alles wat er misgaat; de anders zo verdraagzame wereld kan juist hen niet verdragen. Zij kan hen alleen maar vervolgen. Matteüs 24:10v kent deze gang van zaken en zegt dat het nog erger wordt, in zover als daar wordt gesproken over conflicten en verraad binnen de gemeente zelf. Zo brengt Matteüs de situatie van de kerk onder het kruis onder woorden: de kerk is altijd ook wereld. Dat alles moet zo zijn. Het evangelie moet onder alle volkeren gepredikt worden. En omdat er gepreekt wordt in een wereld vol oorlog en oorlogsgeschreeuw, moet dit degenen die preken, en degenen die luisteren, overkomen. Maar – zo gaat het verder – maak je geen zorgen! Het gaat niet om jullie, het gaat om de Heilige Geest. Over het evangelie, en dus over de Geest, hoeft niemand zich zorgen te maken, daarom ook niet over zichzelf. De Geest zal jullie geven wat jullie moeten zeggen. Voeren jullie alleen maar jullie opdracht uit, dan zullen jullie geholpen zijn! Wanneer jullie lijden zullen jullie mijn getuigen zijn, heeft de dood van Christus zijn effect op zijn gemeente. Doordat ze aangeklaagd en vervolgd wordt, wordt ze het spiegelbeeld van zijn kruisiging. Waarom verlangen jullie naar iets beters? Het evangelie moet gepredikt worden, en het wordt juist hierdoor gepredikt, dat de aanvechting over de gemeente komt en dat ze in de Heilige Geest mag belijden. Wie volhardt tot het einde zal gered worden! Dat is het wat Jezus over de kerkgeschiedenis te zeggen heeft: volhard!, zoals Hij over de wereldgeschiedenis zei: schrik niet! Volharden, dat betekent: standhouden, niet wijken voor de druk, lid van de gemeente en zo lid van Jezus Christus blijven. De kleine, niet in het oog lopende, pretentieloze trouw van dit blijven heeft de belofte. ‘Wie volhardt tot het einde, die zal gered worden!’
In vss 14-20 begint de eigenlijke beslissing. De ellende van de wereldgeschiedenis is alleen maar het begin van de weeën, en ook de kerkgeschiedenis is nog niet het laatste en beslissende teken. De profetie van het evangelie cirkelt niet om de wereld en de kerk, want volgens haar is wat Israël overkomt pas goed gevaarlijk en bedreigend. Werkelijk vreselijk en ontstellend is behalve de dood van Jezus zelf alleen de verwoesting van Jeruzalem. Alle beroeringen in de wereld- en kerkgeschiedenis werpen geen gewicht in de schaal in vergelijking met ‘de gruwel van de verwoesting’ die hier op komst is. Wat daarmee concreet bedoeld is, is moeilijk te zeggen. Bengel zal wel gelijk hebben wanneer hij aanneemt dat het niet gaat om een gebeurtenis in de tempel, maar om een gebeurtenis die Jeruzalem en de tempel van buitenaf bedreigt. In Luc. 21:20 wordt gezegd: ‘Wanneer jullie zullen zien dat Jeruzalem door legers omsingeld is, realiseer je dan dat de verwoesting van de stad nabij is’. Wanneer Lucas hier het juiste commentaar geeft, dan zou de gruwel van de verwoesting de aanwezigheid van het heidense leger voor de poorten van Jeruzalem zijn: het feit dat dienaren van afgoden op de Olijfberg staan! Dat is een ramp, ‘zoals er vanaf het begin van de schepping, die God geschapen heeft, tot nu toe geen geweest is en ook geen meer zal zijn’. Dat is buitengewoon sterk uitgedrukt, en wij zouden wel willen vragen of de verwoesting van Jeruzalem werkelijk de vreselijkste van alle gebeurtenissen in de geschiedenis is geweest. Maar het gaat hier niet om de voor het oog zichtbare afmetingen van de verschrikkingen van deze gebeurtenis. Het uitzonderlijk verschrikkelijke ervan bestaat veelmeer hierin, dat het over Jeruzalem gaat, over de stad van God, over de tempel van God, over de plaats van het verbond met zijn volk op aarde. Dat voor zíjn poorten dienaren van de goden staan, dat is de gruwel van de verwoesting, die alles overtreft wat er ooit aan gruwelen in de wereld- en kerkgeschiedenis te zien is geweest. Want daar en alleen daar staat Gods belofte voor de hele wereld op het spel. Wat gebeurt er wanneer het volk van zijn keuze ondergaat, wat wanneer zijn tempel op aarde verwoest wordt? Zal met Israël niet alles ondergaan? Bij alle andere catastrofes – en laat ze dan nog zo verschrikkelijk zijn – is er een ‘daarna’ en daarom ook hoop voor de toekomst. Maar welke hoop is er nog als de door God gegrondveste plaats van de hoop op aarde wordt verwoest? Wanneer het enige onderpand dat God ons gegeven heeft, wanneer zijn volk vernietigd wordt? Daar dreigt dat ‘geen vlees gered’ wordt.
Maar: ‘ter wille van de uitverkorenen, die Hij uitverkoren heeft, heeft Hij die dagen bekort’.God wil niet de dood van alle vlees. Israël zal niet uitgeroeid worden: de belofte zal niet ingetrokken worden. Temidden van deze gruwel van de verwoesting, in deze verschrikking van alle verschrikkingen, geldt: God heeft uitverkoren en Hij blijft bij zijn uitverkiezing. Maar het moet wèl zo gaan dat de uitverkiezing scheiding tot gevolg heeft, als logos sunteloon kai suntemnoon (Rom. 9:28), dat Gods uitverkorenen afscheid nemen van de tempel, van het zichtbare Jeruzalem. Vlucht! Ga weg! Niet naar de stad! Niet naar huis! Het gaat niet om een vlucht in de gewone zin van het woord, niet om evacuatie bij het dreigende gevaar van oorlog, het gaat er helemaal niet om het vege lijf te redden. Maar het gaat hierom dat de aanwezigheid van dienaren van de afgoden, van de Romeinen met hun adelaars en hun stormrammen voor de poorten van de godsstad laat zien: nu breekt het uur aan, waarop Israël naar het vlees ondergaat, waarop dus ter wille van Gods plan Israël naar de Geest afscheid moet nemen van Israël naar het vlees. Het ene moet ondergaan, het andere mag en moet leven. De uitverkiezing en de belofte daarvan gaat door en zo ook het Israël van God. Maar het voorrecht van het zaad van Abraham naar het vlees is nu weg en nietig. Jeruzalem in Palestina is geen plaats meer waar je blijven kunt. – Dat is het derde teken. Met deze vlucht constitueert zich de kerk van Jezus Christus, in deze ontzetting – in deze redding uit dood en ondergang wordt het ware Israël geboren.
(III)
Barth is begonnen aan de exegese vers voor vers van dit hoofdstuk en sluit die nu af.
De inhoud van de verzen 21-23 is nog eens de waarschuwing voor de valse profeten, de pseudo-messiassen. Doordat het nu duidelijk is dat er geen volk op aarde is, dat als zodanig Gods volk is, lijkt de aarde waarin valse profeten gedijen klaar te liggen. Het lijkt nu bijna onvermijdelijk: wanneer er geen heilige plaats en geen ruimte van God in de geschiedenis op aarde lijkt te zijn, dan moet het vrome individu op die plaats komen. Nu zijn er profeten die niet zonder tekenen en wonderen optreden en toch niet door God gezonden zijn. Zal niet ook de kerk door hen in verzoeking gebracht en misleid worden? Het kan niet anders of de wereld, die de Zoon van God gekruisigd heeft, zal altijd weer valse profeten voortbrengen en hun woorden nodig hebben, en de kerk zal altijd weer in de verzoeking komen deze woorden als woorden van God te beluisteren. Geloof het niet! Neem je in acht! Verzoeking betekent misleiding, teruggeleid worden naar de zonde, die Israël het leven heeft gekost.
Dit zijn dus de tekenen van de komende verwoesting van de tempel. Deze gevolgen heeft de dood van Christus voor de wereld (vs 7-8), voor de gemeente (vs 9-13) en voor Israël (vs 14-20). De gemeente echter, die in alle drie leeft, want ze is ook Israël en ook wereld, moet luisteren naar de vermaning: 1. Schrik niet! 2. Volhard! 3. Vlucht! En voor en in dit alles: hoed je voor de valse profeten, blijf bij de ene, ware Christus! Want alles wat er gebeurt aan afbraak en schaduwen van de dood, wil immers alleen maar op Hem wijzen, op de God, die als Heer van de wereld, van de kerk en van Israël het kruis van zijn Zoon heeft opgericht. Wanneer we in de wereld en de kerk en Israël tekenen van Hem zien, zijn we naar Hemzelf verwezen, want dit is de zin van deze tekenen en deze tijd, dat we Hem in zijn verborgenheid als de gekruisigde, gestorvene en begravene liefhebben en eren. Deze tussentijd, dat zal jullie tijd zijn, in de tijd van deze generatie zal dit allemaal gebeuren (vs 30), Tauta panta in vs 30 grijpt terug op het tauta in vs 29, betekent dus de aankondiging van degene die voor de deur staat door deze tekenen, niet de wederkomst zelf. (Van de wederkomst zelf als een gebeurtenis waarvan ‘sommigen die hier staan’ getuige zullen zijn, is sprake in Matt. 16:25 en Luc. 9:27, maar niet in Marc. 13:30!) Deze aankondiging heeft echter niet alleen plaats voor ‘deze’ generatie, want wat kenmerkend is voor deze eerste, dat is kenmerkend voor alle volgende generaties. Het gaat in alle tijden om wereld en kerk en Israël.
Vs 24-32: de leerlingen hebben in vs 4 naar de tekenen en de tijd van ‘die verdrukking’ gevraagd, die de ondergang van Jeruzalem voorbereidt en deels al betekent. Jezus heeft hun antwoord gegeven en hen onderricht. Maar zijn antwoord gaat ver boven de vraag uit. Zoals het uitlopen van de vijgenboom alleen wijst op de komende zomer, zo wijzen de tekenen alleen op het komen van de Heer.
Hij is vlakbij, voor de deur. Al deze tekenen en de vermaningen die met het oog daarop aan de gemeente worden gegeven, krijgen hun eigen betekenis, hun eigenlijke kracht hierdoor dat wij deze toekomst tegemoet gaan, de toekomst van het komen en de tegenwoordigheid van de Mensenzoon. Schrik niet! Volhard! Vlucht! Wees op je hoede voor valse profeten!, al de woorden die de gemeente toegeroepen worden bereiken een climax in dat ene: Waak! (vs 35v). De dood van Jezus brengt de wereld, de gemeente en Israël niet alleen maar bij het lijden, niet alleen maar bij die schaduw van sterven en vergaan, hij brengt hen door dit lijden en deze schaduw heen bij een nieuwe geboorte. Wie hier alleen het geluid van de zeis, die door het gras gaat, zou willen horen, wie hier alleen maar dood en vergaan ziet, die zou dit hele gebeuren niet begrepen hebben, ook al zou hij het met een grimmige ernst ondergaan. De zin van dit leven is niet de dood maar het leven, zoals ook de dood van Jezus zijn zin niet aan zichzelf ontleent, maar aan zijn opstanding. Daarom moet het zo zijn dat deze tijd, die begint met oorlog en krijgsgeschreeuw, eindigt met de wederkomst en de heerlijkheid van Christus.
De verzen 24v. zeggen dat in de dagen na die verdrukking de geschapen lichten, die God aan de wereld heeft gegeven, uit zullen doven. De tijd bereikt zijn einde. En ook de krachten in de hemelen, de engelen en demonen, zullen ‘aan het wankelen gebracht worden’, op hun grenzen stoten. Luc. 21:25v. voegt daar nog uitdrukkelijk aan toe: de mensen zullen bezwijmen van angst. Ondanks deze woorden zullen we moeten zeggen: het gaat hier niet over nog weer een catastrofe, want de zin van de tekst is dat hemel en aarde voorbij zullen gaan –pareleusontai (vs 31). De tijd is vervuld, het is een heilzaam gebeuren, want alles wat er nu is moet – niet vernield worden, ‘de Heiland is geen kapotmaker’(J. Chr. Blumhardt) – maar wijken. Wanneer de vrucht rijp is, dan valt hij. En zo wijkt onze wereld voor iets anders, iets nieuws en beters dat komt.
De verzen 26v. ‘En dan zal men de Mensenzoon zien komen op de wolken met grote macht en heerlijkheid’. Christus zal openbaar worden als de Heer, als de opgestane, als degene die boven de wolken is. ‘Met grote macht en heerlijkheid’: Hij zal zo openbaar zijn dat er geen verborgenheid meer om Hem heen is. Hij zal te zien zijn. Nu is het Kerstfeest zonder verdere ‘Advent’, Nieuwjaar zonder einde. Nu is er niets meer te strijden en niets meer te lijden. Hij is er. ‘Hemel en aarde zullen vergaan, maar mijn woorden zullen niet vergaan’. Dat is het onderpand van zijn toekomstige er-zijn waarover hier wordt gesproken. Wij hebben in zijn woorden nu al wat niet wijkt en op die manier Hemzelf, de komende. Maar wat betekent zijn komen? Hij zal zijn uitverkorenen verzamelen, de gemeente van degenen die door zijn opstanding wedergeboren zijn tot een levende hoop. Hij zal in de zichtbaar gemaakte eenheid van zijn kerk de voltooiing van de verzoening van de wereld met God (II Kor. 5:19) openbaren. Dat is de geboorte die ‘na de verdrukking’ plaats zal hebben. Christus met grote macht en heerlijkheid in de eenheid van zijn kerk, dat is het laatste ‘teken’, het teken van alle tekenen, dat samenvalt met het openbare Rijk van God. Wanneer de tijd en haar tekenen er niet meer zullen zijn, dan zal Hij blijven, Jezus Christus zelf, in een helderheid waarin geen duisternis meer is te vinden, en met Hem zijn gemeente.
De verzen 32-37: Een datum van deze gebeurtenis, van de wederkomst en de definitieve tegenwoordigheid van Jezus Christus, kan geen mens weten. Hoe zou een geschapen geest Gods dag en uur kunnen bevatten? De tijd van het teken van alle tekenen weet niemand, noch mens, noch engel, noch de Zoon. Ook de Zoon is immers als mens, en als mens sprekend, onderworpen aan de beperkingen van een geschapen geest. Deze dag en dit uur weet alleen de Vader. En daarom: waak! Tegen de mensen, die zijn getuigen zijn in de wereld, in de kerk en in Israël, die ertoe opgeroepen zijn niet te schrikken, te volharden en te vluchten, tegen hen wordt nu gezegd: waak! Waak als deurwachters en knechten van een huis, waarvan de heer het land uitging en eens terug zal keren op een onbekend uur. Hij zal niet overdag komen, wanneer iedereen wakker is, maar ’s nachts, wanneer allen slapen. Dan wil Hij jullie wakker aantreffen. Hij komt onverwacht. Maar Hij wil verwacht worden, en daarom moeten ze waken, de deurwachters en de knechten (de ambtsdragers en de gemeente?), de hele nacht. Wachten betekent: voorbereid zijn, niet op de een of andere bedreigende toekomst voorbereid, maar voorbereid op de toekomst van de Heer Jezus Christus zelf, met zijn grote macht en heerlijkheid. Deze toekomst tegemoet gaan, ervan leven dat Hij komt, dat is waken. Alleen in dit waken kan het zo ver komen dat we niet schrikken, dat we volharden, dat we vluchten en dat we trouw blijven.
Onze Heer roept ons toe: waak! En gaat op reis, Hij neemt afscheid: ik ga, maar ik kom terug. De lijdensgeschiedenis begint (Marc. 14:1vv.), de geschiedenis van de opstanding zal erop volgen. Jezus gaat de dood in en door de dood tot het leven, dat de Vader Hem schenkt, om zo alles wat toekomst is in de hemel en op aarde door zichzelf zin te geven. Dood en opstanding van Christus zijn het al vervulde gebeuren. Wij hebben geen andere toekomst. De geschiedenis van de wereld, van de kerk en van Israël zijn de ontvouwing van zijn dood, waarop zijn opstanding volgt. ‘Dat zeg Ik allen’. Want als leden van het ene lichaam nemen allen in hun tijd deel aan hetgeen de laatste tijd voor de laatste leden zal betekenen. In het uur van zijn of haar sterven staat ieder met hen in de laatste tijd: Hora mortis est instar horae resurrectionis et judicii. 1) De verwachting is dezelfde op kleine of grote afstand. En wat betekent hier klein of groot? Voor wachten op de Heer kunnen duizenden jaren van de kerk niet te lang zijn. Zo Bengel.
(IV)
Er zou over de nu gegeven uitleg het volgende opgemerkt kunnen worden: het begrip ‘eschatologie’ is volgens deze ‘synoptische apocalyps’ op te vatten als anticipatie, als een vooruitlopen op de draagwijdte van de dood en opstanding van Christus voor het leven van de wereld, van de kerk en van Israël. Van de dood en opstanding van Christus ontvangen wereld, kerk en Israël schaduw en licht, krijgt het menselijk, geschapen leven, dat als zodanig het centrum van de kosmos vormt, zijn betekenis. Aan deze schaduw en aan dit licht kan niets en niemand zich onttrekken: al het gebeuren in het verleden, de tegenwoordige tijd en de toekomst, is verkondiging van de dood van Christus. Dit sterven moet gebeuren. Maar het zal niet het einde zijn. Want dit hele gebeuren snelt de heerschappij van Jezus Christus met zijn macht en heerlijkheid tegemoet: het is bepaald door dit doel. De geschiedenis van de wereld, de kerk en Israël zijn vanaf hun begin én vanaf hun einde omsloten en gedragen door Jezus Christus. Eschatologie is in principe niets anders dan het ontvouwen van de woorden: ‘Jezus Christus gisteren en heden dezelfde, tot in eeuwigheid’. Eschatologie is geen leer aangaande de ‘komende dingen’. Ze is principieel (zoals overigens uiteindelijk alle leerstukken) christologie.
Het is de dood van Christus, die weerspiegeld wordt in het oordeel over Israël, dat in de verwoesting van Jeruzalem voor de hele wereld zichtbaar is geworden. Dit oordeel is geen verleden, het voltrekt zich vandaag nog, want wat wij in de huidige tijd aan Jodenvervolging meemaken hoort als een laat effect ervan ook bij deze gebeurtenis: bij de in het jaar 70 geschiede verwoesting van Jeruzalem! – De dood van Christus wordt echter ook weerspiegeld in alle vervolging, aanvechting en bewaard-worden van de gemeente. Er is geen zelfstandige waarde en betekenis en kracht van het martelaarschap, van de ‘kerkstrijd’. Wanneer er in de kerk gestreden en geleden wordt, dan is dat een analogie van het lijden en sterven van Christus. – De dood van Christus wordt echter tenslotte ook weerspiegeld in de catastrofes en het lijden dat over de wereld komt, want ook die staat in haar natuurlijke en haar historische bestaan tegenover Golgota.
De kerk moet de luister, maar ze mag ook de ondergang van Israël ontvluchten. Ze heeft daar niets mee te maken. De kerk ontstaat in dit zich losmaken van de tempel. En ze moet het op zich nemen om in de wereld, waarin ze zonder beschermd te worden het evangelie moet verkondigen, te lijden. Ze hoeft ook in de ellende die de wereld overkomt niet bang te zijn. Alles moet zo zijn, omdat het vanwege Christus zo moet zijn. In deze vlucht voor de ondergang en in dit onverschrokken midden in de wereld staan leeft de kerk, verwerkelijkt zij wat Israël had moeten verwerkelijken. Zo is ze de gemeente van de uitverkorenen, die eens door de wederkomst van de Heer zichtbaar zal worden, is ze de ‘rest’ die Hij zal redden. Zo mag ze die weduwe zijn die haar muntje in de collecte doet. En zo is ze de zin van de wereldgeschiedenis. Alles wat er in de natuur en in de geschiedenis gebeurt is heimelijk betrokken op de kerk. De geschiedenis geschiedt ter wille van de kerk, en in de kerk rust het geheim van alle gebeuren. Het raadsel van het (drievoudige) gebeuren stelt de kerk voor een vraag en zij alleen kan en moet ook antwoord geven. Maar de eerste voorwaarde voor haar leven is dat ze er geen spijt van krijgt de verborgen Christus lief te hebben en te eren, dat ze niet zit uit te kijken naar valse messiassen en profeten. Er is er maar één die zeggen kan: egoo eimi, Ik ben! Wanneer de kerk Hem trouw blijft dan zal ze leven. Met deze ontvouwing van de dood van Christus komt aan de andere kant het vooruitlopen op en de toekomst van alle tijden, in de opstanding van Christus. In de dagen ‘na die verdrukking’ staat ons de eigenlijke toekomst te wachten, het einde van alle dingen, dat tegelijk het telos, het doel van dit alles is: de tegenwoordige Mensenzoon. Terwijl de kerk waakt, en dat betekent: doordat ze weet van deze toekomst, leeft ze, en leeft in haar Israël, en leeft in haar de wereld haar eigenlijke leven. Waakt ze niet, gelooft ze niet, ziet ze niet uit naar deze toekomst, dan is ze de verborgen Christus ontrouw geworden, dan kan ze voor zichzelf, voor Israël, voor de wereld alleen nog maar dood zijn.
Tenslotte nog een paar korte voorstellen en gedachten over de vraag naar de toepassing van onze tekst. Het gaat hier over twee problemen, overeenkomstig de dubbele inhoud van dit hoofdstuk.
Deze tekst leert ons in de eerste plaats om de gebeurtenissen van ons leven, in zover ze deel uitmaken van wat wij in onze tijd meemaken, op te vatten als gebeurtenissen in een wereld die door de dood gekenmerkt is, dat wil zeggen: een wereld die door de dood van Christus bepaald is, door het lijden van God aan ons, onder ons en in ons. Doordat deze door de dood gekenmerkte wereld geconfronteerd wordt met de door de opstanding gekenmerkte wereld, in de gestalte van de Mensenzoon, in wiens vaste hand de nieuwe hemel en de nieuwe aarde liggen, komt het tot de noodzakelijke relativering van alle gebeurtenissen en verbanden, mogelijkheden, ellende, zorgen en gevaren van deze wereld. Ze is juist alleen maar de door de dood gekenmerkte wereld. Boven het kruis staat de opstanding van Jezus Christus. De dood is niet uit de weg geruimd – hij is er en hij moet ernstig worden genomen – maar hij is aan banden gelegd. En dat betekent dat wij alle gebeurtenissen in deze door de dood getekende wereld alleen ernstig nemen en belangrijk vinden – om zo te zeggen alleen in ons hart toe kunnen laten – als we ze zien in hun verband met de opstanding. Op zichzelf en in zichzelf hebben ze geen betekenis. De tekst van Marcus 13, respectievelijk de daarin beschreven tekenen, leent zich niet voor het thema van een preek. Je kunt niet over ‘de oorlog’ preken en ook niet over de Jodenvervolging. Iedere preek die de rampen van de geschiedenis van de wereld, van de kerk en van Israël als zodanig in het middelpunt zou willen stellen, zou een preek zijn die zijn doel mist, het kan niet anders of zo’n preek komt in de buurt van de valse messiassen.
Het zou in dit verband ook van belang kunnen zijn om te letten op de orde, die in de tekst is aangebracht. Het eigenlijk angstaanjagende en bedreigende teken, waaronder de wereld staat, is niet bijvoorbeeld het teken van de oorlog, dat zich vandaag aan ons op zou willen dringen. De oorlog, het daarmee komende lijden en de daarmee ontstane gevaren, is, net zo als hongersnood en aardbevingen, pas ‘het begin van de weeën’. Het pas echt verschrikkelijke is echter ‘de gruwel van de verwoesting’ die Israël overkomt. Daarom is wat ons in onze tijd het meest bezig zou moeten houden in ieder geval het lot van de Joden. Het Joodse vraagstuk is voor wie ter zake wil zijn naar verhouding veel belangrijker dan het oorlogsvraagstuk. Want dit teken is het eigenlijke, het brandende teken. Daarnaast komt ook wat de gemeente overkomt in de orde van onze tekst op de tweede plaats. In aansluiting op Israël is er sprake van de kerk. Vanuit Israël, vanuit de verwoesting van Jeruzalem, ontstaat de gemeente, wordt alles wat de gemeente betreft zinvol en kan de gemeente zelf onderwerp van de verkondiging worden. En pas op de allerlaatste plaats komt het wereldhistorisch gebeuren, en daarvoor geldt het woord: schrik niet! Joods vraagstuk, kerkelijk vraagstuk, oorlogsvraagstuk, dat zou volgens onze tekst de legitieme volgorde zijn.
Hij is nabij. Dat is het tweede en beslissende. Met het oog op zijn toekomst kun je inderdaad de gebeurtenissen in onze door de dood gekenmerkte wereld niet ernstig genoeg nemen. Maar dat Hij nabij is, dat moeten we weten en dat moeten we tegemoet gaan, dat moeten we inzien wanneer we de tekenen van deze tijd zien. Hij staat achter alles wat hier gebeurt, en omdat dat zo is, daarom worden de verschillen weer minder belangrijk. Wat er aan lijden door deze wereld gaat, is de schaduw van het kruis van Christus. Daarom is het wel de moeite waard om op deze tekenen te letten. Maar doordat Jezus boven de vraag van de leerlingen uitgaat heeft Hij die werkelijk beantwoord. Hij heeft die, en daarmee alle vragen van ons leven in de tijd met zichzelf, met zijn de dood overwinnende leven beantwoord.
1) Het uur van de dood is zoals het uur van opstanding en oordeel.
————————————————————–
Nabeschouwing
In de vergadering van de redactie praatten we na over Barths exegese van Marcus 13, die we in vier afleveringen lieten verschijnen. De vraag kwam op of Barth niet naar zijn dogmatiek toe exegetiseert –dat verwijt is hem natuurlijk wel vaker gemaakt. Verder werd opgemerkt dat Barth in het begin wel harde woorden over Israël spreekt en dat zijn toon aan het eind van zijn exegese heel anders wordt. De vraag kwam ook op of het onderscheid tussen de woorden over de verwoesting van de tempel en die over de wederkomst van Jezus Christus wel zo scherp is als Barth het voorstelt; zijn die twee niet meer met elkaar verstrengeld dan hij het doet voorkomen?
Maar Barth maakt wel duidelijk dat Marcus in hoofdstuk 13 niet zomaar even een doos van Pandora opentrekt: dit hoofdstuk staat tussen 12 dat zo hoopvol eindigt en 14, het begin van de lijdensgeschiedenis, in. Hij leest het in het licht dat van het kruis en de opstanding over Israël, de kerk en de wereld valt. Ook eschatologie is ten diepste christologie.
De exegese is geschreven in de winter van 1939-1940, toen de spanning voelbaar was: waar en hoe zal Hitler toeslaan? In die winter de woorden over het waken, over het trouw blijven aan de verborgen Christus!
(A.A. Spijkerboer, vertaler)
(in de Waagschaal, nw. jaargang 36, 2007, nrs. 3,4,5,6)